This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Herhaling H3 'Het oude Griekenland'
Slide 1 - Slide
Was de bal bij PSV - AJAX in of uit?
IN
UIT
Slide 2 - Poll
Zeus vond dit verraad zo erg dat hij de mensheid wou straffen. Om Prometheus en Epimetheus niet te beledigen, deed hij dit niet rechtstreeks. Hij beval Hephaistos om uit water en aarde een vrouw te vormen.
Is dit verhaal mythologisch of wetenschappelijk?
A
Mythologisch
B
Wetenschappelijk
Slide 3 - Quiz
Waarin verschilt de Atheense democratie van de Nederlandse democratie?
Slide 4 - Open question
Wie mochten er meebeslissen in de Atheense democratie?
A
Vrouwen
B
Vreemdelingen
C
Slaven
D
Mannen met burgerrecht
Slide 5 - Quiz
Een Griekse stadstaat werd ook wel een.... genoemd
A
Agora
B
Polis
C
Kolonie
D
Akropolis
Slide 6 - Quiz
In het oude Griekenland waren er verschillende bestuursvormen per stadsstaat. Wat hoort bij elkaar? Sleep ze naar de juiste combinatie
1. Democratie
2. Aristocratie
3. Dictatuur
A. Alleenheerser
B. Het volk regeert
C. Een rijke familie regeert
Slide 7 - Drag question
wat weten we over de cultuur van de oude Grieken? Maak de zinnen af.
In andere gebieden stichtten de Grieken..
Een verhaal over een god heet een..
De goden woonden op de berg..
De god van de zee heet..
Een stad met een eigen bestuur noem je een..
Olympus
Poseidon
stadstaat
mythe
kolonie
Slide 8 - Drag question
In het oude Griekenland waren er verschillende bestuursvormen per stadsstaat. Wat hoort bij elkaar? Sleep ze naar de juiste combinatie
1. Democratie
2. Aristocratie
3. Dictatuur
A. Alleenheerser
B. Het volk regeert
C. Een rijke familie regeert
Slide 9 - Drag question
Welke zin over de samenleving van de oude Grieken is niet juist?
A
De Grieken vonden het heel normaal dat een deel van de mensen niet vrij was, maar bezit van een ander.
B
De meeste mensen verdienden hun brood in de landbouw.
C
Er werden koloniën gesticht omdat de Griekse grond niet genoeg voedsel opbracht.
D
Handel en ambachten waren de belangrijkste economische activiteiten.
Slide 10 - Quiz
1. Het Oude Griekenland was een landbouwsamenleving
2. Op deze afbeelding zie je een Polis.
3. Athene was de grootste polis in het Oude Griekenland.
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Alleen uitspraak 2 en 3 zijn juist
D
Alleen uitspraak 1 en 3 zijn juist.
Slide 11 - Quiz
Waarom gingen de oude Grieken koloniseren?
A
De oude Grieken vonden het leuk om te reizen
B
De oude Grieken ontdekten per toeval nieuw land
C
De oude Grieken moesten vluchten voor oorlog
D
De oude Grieken gingen op zoek naar vruchtbare grond
Slide 12 - Quiz
Twee uitspraken:
1. De Oude Grieken stelden hun goden voor zoals zij zelf graag wilden zijn.
2. Een verschil tussen de goden en de Oude Grieken was dat de Oude Grieken wel verliefd en jaloers konden worden, maar de goden niet.
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist
Slide 13 - Quiz
In wat voor soort samenleving leefden de oude Grieken?
A
landbouwsamenleving
B
landbouwstedelijke samenleving
C
samenleving van jager-verzamelaars
D
informatiesamenleving
Slide 14 - Quiz
Hoort dit bij de oude Grieken?
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quiz
Filosofie bij de oude Grieken betekent:
A
wijsbegeerte
B
alle wetenschappen, natuurkunde, wiskunde, bouwkunde, geschiedenis, biologie, enz.
C
Liefhebbers van de wijsheid
D
Iets heel vaags
Slide 16 - Quiz
H3 De Grieken
Zijn er nog vragen?
Slide 17 - Slide
Stelling 1: Om de goden te vriend te houden, brachten de oude Grieken offers aan de goden.
Stelling 2: De Griekse goden leefden in de hemel
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.
C
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
D
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 18 - Quiz
Wat past niet bij de Griekse goden?
A
Ze hebben menselijke eigenschappen, zoals verliefd, boos of jaloers.
B
Ze lijken op mensen.
C
het zijn mythische wezens die niet lijken op mensen, maar op reuzen.
D
Ze hebben goddelijke eigenschappen (superkrachten en onsterfelijkheid)
Slide 19 - Quiz
Zet de volgende ontwikkelingen bij de antieke Grieken in de goede tijdsvolgorde
Het stichten van koloniën
In Griekenland ontstaan onafhankelijke stadstaten
Groei van de Griekse overzeese handel en welvaart
Snelle groei van de bevolking
Slide 20 - Drag question
Juist
Onjuist
De Grieken leerden van de Romeinen hoe ze tempels moesten bouwen
De Oudheid is een ander woord voor de tijd van Grieken en Romeinen
De Oudheid is van 300 v.Chr. tot 500 na Chr.
Een Griekse stad met land eromheen noemen we een polis.
Slide 21 - Drag question
Sociale lagen in de Griekse stadstaten
Slaven
Vrouwen
Vrije mannen
Burgers
Vreemdelingen
Slide 22 - Drag question
De Grieken handelden door het hele Middellandse zee gebied. Dit is een oorzaak/gevolg van de kolonisatie
A
Oorzaak
B
Gevolg
Slide 23 - Quiz
Waarom begonnen de Griekse poleis in de 8e en 9e eeuw v. Chr. met kolonisatie?
A
Ze wilde meer gebied veroveren
B
Ze wilde hun cultuur verspreiden
C
Er was niet genoeg voedsel voor iedereen
D
Mensen waren ontevreden met het bestuur
Slide 24 - Quiz
Athene had een (...) democratie, Nederland heeft een (...) democratie
A
Indirecte, directe
B
Directe, indirecte
Slide 25 - Quiz
Slechts enkele rijke mannen besturen de stadstaat. Dit is een...
A
Democratie
B
Oligarchie
C
Tirannie
D
Aristocratie
Slide 26 - Quiz
Griekse wetenschappers probeerden de wereld te begrijpen door...
A
Godenverhalen te verzinnen
B
Onderzoek te doen
Slide 27 - Quiz
Twee uitspraken:
1. Het geloof van de Oude Grieken is gebaseerd op feiten (de wetenschap) / mythen.
2. Volgens het kaart hiernaast hoort Nederland omstreeks 500 v. Chr. wel / niet bij de Griekse wereld.
(hierna weer klein stukje film kijken)
A
1. feiten (de wetenschap), 2. wel
B
1. feiten (de weteschap), 2. niet
C
1. mythen, 2. wel
D
1. mythen, 2. niet
Slide 28 - Quiz
Hoe noemen we oude Grieken die niet in mythes geloofden en met hun verstand de wereld probeerden te begrijpen?
A
orakels
B
wetenschappers
C
filosofen
D
Grieken
Slide 29 - Quiz
In welke stadstaat ontstond de democratie?
Slide 30 - Open question
Wat is een handige strategie als je een bronvraag moet maken?
A
Bron lezen -> vraag lezen -> bron nog een keer lezen -> antwoord opschrijven
B
Vraag lezen -> bedenken wat je uit de bron moet halen -> bron lezen -> antwoord opschrijven -> controleren
C
Vraag lezen -> bedenken of je het antwoord zonden bron kan geven -> antwoord opschrijven -> bron lezen
D
Bron lezen -> bedenken welke info je uit de bron kunt halen -> info opschrijven -> antwoord geven