paragraaf 4.3 klas 4

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

In een ruime arbeidsmarkt zullen lonen eerder stijgen dan in een krappe arbeidsmarkt
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

De kans om werk te vinden is klein als er een krappe/ruime arbeidsmarkt is.
A
krappe
B
ruime

Slide 11 - Quiz

Op een krappe arbeidsmarkt is er meer/minder werkloosheid dan op een ruime arbeidsmarkt.
A
Meer
B
Minder

Slide 12 - Quiz

Er is veel werkloosheid bij
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 13 - Quiz

Is hier een krappe of ruime arbeidsmarkt?
A
Ruime arbeidsmarkt
B
Krappe arbeidsmarkt

Slide 14 - Quiz

Wat kan positief zijn voor werknemers, een krappe of ruime arbeidsmarkt?
A
Krappe arbeidsmarkt
B
Ruime arbeidsmarkt

Slide 15 - Quiz

Arbeid en productie worden ingedeeld in vier productiesectoren
Primaire sector

Secundaire sector

Tertaire sector

Quartaire sector

Landbouw, visserij
winkels, banken
Onderwijs, zorg, politie
Industrie, bouw

Slide 16 - Drag question

Bij welke productiesector horen deze bedrijven? 






Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector
Metaalbewerkingsbedrijf
ING Bank
Ziggo
Mosselvisser
School voor voortgezet onderwijs

Slide 17 - Drag question

De arbeidsmarkt bestaat uit vraag en aanbod van arbeid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Kim zoekt een nieuwe medewerker voor haar snackbar
Vraag of aanbod van arbeid?
A
Vraag
B
Aanbod

Slide 19 - Quiz

Wanneer is er werkloosheid?
Er wordt gekeken naar de vraag en aanbod van arbeid.
A
Als de vraag groter is dan het aanbod.
B
Als het aanbod groter is dan de vraag.
C
Als het aanbod en de vraag gelijk zijn.

Slide 20 - Quiz

Amir werkt op vrijdagavond en zaterdag bij de bioscoop
Vraag of aanbod van arbeid?
A
Vraag
B
Aanbod

Slide 21 - Quiz

Wie horen er bij de beroepsbevolking?
A
Mensen die werken en werk zoeken
B
Alle mensen die werken
C
Mensen die werk zoeken
D
Mensen die werken en de nog studeren.

Slide 22 - Quiz

Wat is de beroepsbevolking?
A
Iedereen die werkt of werkloos is
B
Iedereen die werkt
C
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
D
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is

Slide 23 - Quiz