This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Opbouw prijs van een product
Slide 1 - Slide
Integrale- en Differentiële kostprijs
Integrale kostprijs = C + V
N W
Differentiële kostprijs = v
W
C = Constante kosten V = Variabele kosten
N = Normale productie W = werkelijke productie
Slide 2 - Slide
Kosten die niet afhankelijk zijn van de hoeveelheid producten die worden gemaakt
A
Constante kosten
B
Variabele kosten
Slide 3 - Quiz
Een timmerbedrijf koopt voor € 800 aan hout.
A
Constante kosten
B
Variabele kosten
Slide 4 - Quiz
Welke kosten veranderen als je meer producten maakt?
A
Constante kosten
B
Variabele kosten
Slide 5 - Quiz
Huurkosten is een voorbeeld van ...
A
Constante kosten
B
Variabele kosten
Slide 6 - Quiz
Om de constante kosten per product te berekenen maak je gebruik van ...
A
Normale productie
B
Werkelijke productie
Slide 7 - Quiz
Constante kosten
Variabele kosten
Materialen en grondstoffen
Vervoerskosten
Machines
loon directeur
Bedrijfsauto
Slide 8 - Drag question
Van een product zijn de volgende gegevens bekend: - Constante kosten € 20.000 - Normale productie 10.000 - Variabele kosten € 23.000 - Werkelijke productie 11.500 Wat is de kostprijs van 1 product?
Slide 9 - Open question
Wat kan een reden zijn dat de werkelijke productie minder is dan de normale productie?
Slide 10 - Open question
Er zijn 100 producten verkocht die samen € 1200 opbrachten Wat is de afzet?
A
100
B
1200
C
120.000
Slide 11 - Quiz
Er zijn 100 producten verkocht die samen € 1200 opbrachten Wat is de omzet?
A
100
B
1200
C
120.000
Slide 12 - Quiz
In week 23 heeft het bedrijf een omzet gehaald van € 25.000,-. De consumentenprijs was €1,25 per product. Hoe groot was de afzet? En hoe groot de omzet?
Slide 13 - Open question
Een bedrijf heeft € 2,25 aan variabele kosten per product. De afzet is 2100 stuks. Bereken de totale variabele kosten