Nederlands 4T

Nederlands 4T
Welkom bij 'les 1' van Nederlands na een week van PWS
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands 4T
Welkom bij 'les 1' van Nederlands na een week van PWS

Slide 1 - Slide

Hoe ging het?
En hoe gaan we verder...

Slide 2 - Slide

Wat gaan we dit jaar doen? 
Wat denken jullie? 

Slide 3 - Slide

Examenjaar
Geen proefwerken meer
Dat wat je al hebt gedaan, telt mee voor je examen.
Wat ga je nog krijgen?

Slide 4 - Slide

PTA

Slide 5 - Slide

De komende periode

Slide 6 - Slide

Lezen
2 boekverslagen- Keuze uit 10 vormen

Wanneer je dit klaar hebt, ga je met mij (kort) in gesprek over de gelezen boeken. Dit gesprek moet voldoende zijn. 

De bibliotheek ...

Slide 7 - Slide

We gaan aan de slag
Spelling en grammatica H.1

Slide 8 - Slide

Week 37+ 38+ 39
T.verz. 1: Leestekens + hoofdletters 
T.verz. 2: Werkwoordspelling
T.verz. 3: Gebruik lastige werkwoorden

Slide 9 - Slide

Planning
Maandag: Oefeningen + LessonUp
Donderdag: Afrondende 'toets' + lezen (neem een boek mee)

Slide 10 - Slide

Doel:
  • Je bent in staat om het werkwoordschema correct toe te passen
  • Aan het einde van week 39 kun je minimaal 17 van de 20 werkwoordsvormen correct schrijven

Slide 11 - Slide

Werkwoordspelling
Herhalingsles

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Wat gebeurt er met een zwak werkwoord in de verleden tijd?

Slide 14 - Open question

Welk van deze werkwoorden is een sterk werkwoord?
A
Wachten
B
Kijken
C
Branden
D
Typen

Slide 15 - Quiz

Wanneer heb ik
´t sexy fokschaap
nodig?

Slide 16 - Open question

Persoonsvorm zwakke werkwoorden vt
Twijfel je of het nou -te of -de moet zijn?
Gebruik ´t sexy fokschaap


Slide 17 - Slide

Persoonsvorm sterke werkwoorden vt
Schrijf het woord zo kort mogelijk:
– lopen → liepen; blaas → blies.

Gebruik alleen dubbele letters (zoals -dd of -kk) als dat nodig is voor de uitspraak:
– rijden → reden; hebben → hadden.

Kijk naar het meervoud om erachter te komen of het woord op een -d of een -t eindigt:
– ik bond, want: wij/jullie/zij bonden.
– hij beet, want: wij/jullie/zij beten.


Slide 18 - Slide

Het (worden) verschrikkelijk koud komende week.

Slide 19 - Open question

Hoeveel (bieden) jij voor mijn oude telefoon?
A
Bied
B
Biedt
C
Bieden
D
Biet

Slide 20 - Quiz

Het hele stadion (juichen) toen de wedstrijd was afgelopen.
A
Juichten
B
Juichte
C
Juichde
D
Juichden

Slide 21 - Quiz

Tijdens de ijstijd (leven) er mammoeten in Nederland.
A
Leven
B
Leefde
C
Leefden
D
Leefdden

Slide 22 - Quiz

Belangrijk tijdens de opdracht
Je moet kunnen vinden: 

hij-vorm tegenwoordige tijd
hij-vorm verleden tijd
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord  (zegt iets over...)
voltooid deelwoord -  Ik heb gefietst/gerend     We hebben gezwommen

Voorbeeld: rent - rende - gerende/rennende -  gerend

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Placemat werkwoorden

1. verbranden
2. herkennen
3. verbazen
4. fluiten
5. ruiken
6. beantwoorden
7. fietsen
8. bekijken

-Vul de gevraagde werkwoordsvorm in

-Bij 1 een vorm van verbranden, bij 2 een vorm van herkennen enzovoort.

-Klaar? Even wachten tot iedereen klaar is. Dan draai je het blad een kwartslag rond.
Bekijk wat je groepsgenootje heeft geschreven. Verbeter als je dit nodig vindt.
-Herhaal dit nog 2x. 
Bekijk met je hele groep het papier- Zijn jullie akkoord? 

Voorbeeld: rent  -  gerende/rennende - rende  - gerend

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Wat heb je nog nodig voor donderdag om de gestelde doelen te halen? 
  • Je bent in staat om het werkwoordschema correct toe te passen
  • Aan het einde van week 39 kun je minimaal 17 van de 20 werkwoordsvormen correct schrijven

Neem het werkwoordschema mee naar huis. 
Je mag dit bij de test gebruiken

Slide 27 - Slide

Afronding
Ga naar je methode  online om 
taalverzorging H.1 af te ronden.  - ONDERDEEL 2

Ik zet alles onder de 60% goed weer open.  (heb ik al gedaan)
Ben je klaar? Ga lezen in een tijdschrift of Zo zit dat

Slide 28 - Slide

Week 40
T.verz. 1: Aan elkaar of los
T.verz. 2: Zinnen met meerdere persoonsvormen
T.verz. 3: Woordvolgorde in samengestelde zinnen

Slide 29 - Slide

Week 41
T.verz. 1: Tussenletters
T.verz. 2: Twijfelgevallen
T.verz. 3: Verwijswoorden

Slide 30 - Slide

Week 42
T.verz. 1: Herhaling spelling
T.verz. 2: Herhaling werkwoordspelling
T.verz. 3: Trappen van vergelijking + als en dan

Slide 31 - Slide