This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Argumentatie 1
Slide 1 - Slide
Argumentatie (1)
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.
Slide 2 - Slide
Feitelijke argumenten
Deze zijn te controleren.
Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen.
Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.
Slide 3 - Slide
Waarderend argument
Een waarderend argument kun je niet controleren. Je kunt er ook van mening over verschillen.
Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen.
Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!
Slide 4 - Slide
LET OP!
Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.
Slide 5 - Slide
Huh?
Voorbeeld:
Klimaatverandering ontstaat niet door de mens, het is gewoon de loop der dingen.
Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat de mens geen invloed heeft op het klimaat.
Het argument is controleerbaar. Als je het controleert, kun je erachter komen dat het niet waar is of juist wel.
Slide 6 - Slide
Opdracht 1:
Bedenk een mening en onderbouw deze met een feitelijk argument en een waarderend argument.
Slide 7 - Slide
Enkelvoudige argumentatie
Een schrijver onderbouwt zijn mening met één argument.
mening
↑
argument
Slide 8 - Slide
Enkelvoudig
Voorbeeld:
Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.
Slide 9 - Slide
Nevenschikkende argumentatie
Een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.
mening
↑
argument 1 ↔ argument 2
Slide 10 - Slide
Nevenschikkend
Voorbeeld:
Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring en ze kan goed met kinderen omgaan.
Slide 11 - Slide
Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
mening
↑
argument
↑
argument
Slide 12 - Slide
Onderschikkend
Voorbeeld:
Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.
Slide 13 - Slide
Enkelvoudige argumentatie
schema:
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Onderschikkende argumentatie
schema:
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Zet onderstaande kenmerken bij het juiste begrip.
standpunt
waarderend argument
nevenschikkend argument
Je kunt er maar moeilijk door ademen.
Ik vind dat mondkapjes niet terug moeten komen.
Het is niet wetenschappelijk bewezen dat ze voldoende bescherming bieden.
Slide 18 - Drag question
Zet onderstaande kenmerken bij het juiste begrip.
standpunt
onderschikkend argument
feitelijk argument
waarderend argument
Ze zijn alleen bezig met zichzelf aan de macht te houden
Dit is slecht voor het ecosysteem
De regering moet meer doen voor een beter milieu
Als ze niet drastischer ingrijpen, dan zullen veel diersoorten uitsterven