De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.
Slide 4 - Slide
Feitelijke argumenten
Deze zijn te controleren.
Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen.
Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.
Slide 5 - Slide
Waarderend argument
Een waarderend argument kun je niet controleren. Je kunt er ook van mening over verschillen.
Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen.
Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!
Slide 6 - Slide
LET OP!
Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het presenteert als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.
Slide 7 - Slide
Huh?
Voorbeeld:
Klimaatverandering ontstaat niet door de mens, het is gewoon de loop der dingen.
Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat de mens geen invloed heeft op het klimaat.
Het argument is controleerbaar. Als je het controleert, kun je erachter komen dat het niet waar is of juist wel.
Slide 8 - Slide
Enkelvoudige argumentatie
Een schrijver onderbouwt zijn mening met één argument.
mening
↑
argument
Slide 9 - Slide
Enkelvoudig
Voorbeeld:
Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.
Slide 10 - Slide
Enkelvoudige argumentatie
schema:
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Nevenschikkende argumentatie
Een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.
mening
↑
argument 1 ↔ argument 2
Slide 13 - Slide
Nevenschikkend
Voorbeeld:
Je moet niet zoveel frikandelbroodjes eten.
Het kost je heel veel geld en het is niet gezond.
Slide 14 - Slide
Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
mening
↑
argument
↑
argument
Slide 15 - Slide
Onderschikkend
Voorbeeld:
Je moet minder frikandelbroodjes eten.
Dit is te duur want je verdient al niet zo veel geld.
Slide 16 - Slide
Onderschikkende argumentatie
schema:
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Bespreken huiswerk
Opdracht 2
Welk schema past bij welke uitspraak?
Slide 19 - Slide
A
A
B
C
D
Slide 20 - Slide
Aan de slag
Maak opdracht 3 en 5 van Lezen H3 (blz 76). Doe dit in je boek. Dit is het huiswerk voor maandag.