This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Nieren
Slide 1 - Slide
Verbind de juiste namen bij de onderdelen van de nier.
Nierschors
Urineleider
Nierslagader
Nierbekken
Nierader
Niermerg
Slide 2 - Drag question
Waarom hebben vrouwen vaker last van UWI dan mannen?
Tekst
Slide 3 - Open question
verschil lengte urinebuis man en vrouw
Slide 4 - Slide
Dit gedeelte vangt de urine op.
A
Nierbekken
B
Nierschors
C
Niermerg
D
Nierslagader
Slide 5 - Quiz
In de nefronen van je nieren vindt filtratie, reabsorptie, secretie en excretie plaats. Op welke plaats in een nefron is de filtratie?
A
Glomerulus
B
nierbekken
C
nierkanaaltje
D
verzamelbuisje
Slide 6 - Quiz
Nefron: waardoor gaat het water terug het bloed in?
A
Speciale kanaaltjes pompen het terug naar de bloedvaten.
B
Omdat de concentratie opgeloste stoffen in het bloed hoger is dan in het nierkanaaltje.
C
Omdat de concentratie opgeloste stoffen in het bloed lager is dan in het nierkanaaltje.
D
Omdat de bloeddruk het er uit drukt.
Slide 7 - Quiz
Dit is een nefron. Hoe noemen we het proces dat bij nummer 1 plaatsvindt?
A
Terugresorptie
B
Secretie
C
Ultrafiltratie
D
Excretie
Slide 8 - Quiz
9. In welk gedeelte van een nefron word ervoor gezorgd dat er zo veel mogelijk water uit de voorurine terugresorbeerd, zodat er slechts kleine hoeveelheden urine produceerde?
A
In de Lis van Henle (Nierkanaaltjes)
B
In het nierkapsel (Kapsel van Bowman)
C
in de (urine)blaas
D
in het nierbekken
Slide 9 - Quiz
Waar monden de verzamelbuizen in uit?
A
De urineleider
B
De nierbekken
C
Het kapsel van Bowman
D
De urineblaas
Slide 10 - Quiz
Wat blijft achter en kan niet door de glomerulus heen worden geperst (bij een gezond persoon)
A
Glucose en koolhydraten
B
Kreatinine en ureum
C
Water, kreatinine, en ureum
D
Eiwitten en bloedcellen
Slide 11 - Quiz
Een laborant treft aan: ureum, zout, water en glucose In welk gedeelte van de nier gaat er iets fout?
A
Nierkapsel
B
Nierkanaaltjes
C
Verzamelbuis
D
Nierbekken
Slide 12 - Quiz
Als je heel zoute drop gegeten hebt, krijg je dan veel of weinig ADH in je bloed? Waarom?
A
Veel ADH want dat stimuleert de uitscheiding van water
B
Veel ADH want dat remt de uitscheiding van water
C
Weinig ADH want dat stimuleert de uitscheiding van water
Slide 13 - Quiz
Bloedplasma bevat eiwitten, urine normaal gesproken niet. Hoe komt dat?
A
Eiwitten worden actief teruggeresorbeerd uit voorurine
B
Eiwitten verlaten de voorurine passief door diffusie
C
Eiwitten worden door ADH teruggeresorbeerd
D
Eiwitten zijn te groot om via ultrafiltratie in de voorurine te komen
Slide 14 - Quiz
Welke substantie vind je wel in het ultrafiltraat (voorurine) maar niet in urine?
A
Glucose
B
Eiwitten
C
Hormonen
D
Water
Slide 15 - Quiz
Welke bepaling geeft informatie over de nierfunctie?
A
BSE
B
Glucose
C
Kreatinine
D
Bilirubine
Slide 16 - Quiz
Hoe komt het dat patiënten met diabetes glucose in de urine hebben?
A
De proximale tubulus is stuk, waardoor het glucose niet teruggegeven kan worden aan het bloed
B
De distale tubulus is stuk, waardoor het glucose niet teruggegeven kan worden aan het bloed
C
Glucose in het bloed is zo hoog dat het niet allemaal gereabsorbeerd kan worden in de tubulus
Slide 17 - Quiz
nierinsufficiëntie
Slide 18 - Mind map
Hoe zie je aan de labuitslag dat er sprake is van nierinsufficiëntie?
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Video
hoe werkt ADH?
Slide 21 - Slide
Welk orgaan maakt ADH?
A
hypothalamus
B
hypofyse
C
nier
D
bijnier
Slide 22 - Quiz
Veel ADH zorgt voor...
A
donkere urine
B
lichte urine
Slide 23 - Quiz
Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
Stap 5:
Stap 6:
Stap 7:
Sensoren in de hypofyse registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).
De hypofyse wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken.
Via de achterkwab komt ADH in het bloed.
ADH bereikt de nieren en nieren gaan minder water uitscheiden.
De osmotische waarde van het bloed daalt.
Sensoren in de hypofyse registeren de lagere osmotische waarde.
De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.