Proefwerk hoofdstuk verbranding en ademhaling KGT

welke vorm van energie komt er vrij bij een brandende kaars?

A
warmte
B
licht
C
beweging
1 / 41
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

welke vorm van energie komt er vrij bij een brandende kaars?

A
warmte
B
licht
C
beweging

Slide 1 - Quiz

Waar in het menselijk lichaam vindt verbranding plaats?

Slide 2 - Open question

Als je hardloopt gaat je ademhaling langzamer dan wanneer je wandelt
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

bij lichamelijke inspanning gaat je hart sneller kloppen, dat heeft meerdere voordelen, noem er eentje

Slide 4 - Open question

Sleep de namen naar het juiste onderdeel van het ademhalingsstelsel
Luchtpijp
Bronchiën
Luchtpijptakjes
Longblaasje

Slide 5 - Drag question

was is de taak van het neusslijmvlies?
A
warm maken van binnenstromende lucht
B
vochtig maken van binnenstromende lucht
C
stofdeeltjes tegenhouden
D
ruiken

Slide 6 - Quiz

was is de taak van de neusharen?
A
warm maken van binnenstromende lucht
B
vochtig maken van binnenstromende lucht
C
stofdeeltjes tegenhouden
D
ruiken

Slide 7 - Quiz

welk onderdeel in de keelholte sluit de neusholte af als je slikt?
A
huig
B
strotklepje
C
tong
D
bronchie

Slide 8 - Quiz

keelholte
luchtpijp
neusholte
strottenhoofd
waar stroomt lucht vanuit de neusholte naartoe?
wat wordt door de huig afgeloten tijdens het slikken?
wat wordt door het strotklepje afgesloten tijdens het slikken
wat zit aan het begin van de luchtpijp?

Slide 9 - Drag question

hoe heten de kleine bloedvaten in de longen die door hun wand zuurstof en koolstofdioxode kunnen afgeven?
A
Longslagaders
B
Longaders
C
Longhaarvaten

Slide 10 - Quiz

Door welke stof in rook worden de longen van rokers zwart?
A
tabak
B
nicotine
C
smog
D
teer

Slide 11 - Quiz

groter
sterker
conditie
zuurstof
door sporten krijg je een betere...
tijdens sporten gebruik je veel...
door sporten worden je longen...
door sporten wordt je longinhoud...

Slide 12 - Drag question

De hoeveelheid koolstofdioxide
in een klaslokaal wordt de hele dag
gemeten. Op welk tijdstip zijn er de
meeste leerlingen in het lokaal?

A
tijdstip t1
B
tijdstip t2
C
tijdstip t3
D
tijdstip t4

Slide 13 - Quiz

Geef bij elk van onderstaande bewering aan of deze goed of fout is.
a. Voor verbranding is koolstofdioxide nodig.
b. Verbranding is mogelijk zonder zuurstof.
c. Koolstofdioxide kun je aantonen met kalkwater.
d. Je ademt meer zuurstof uit dan je inademt.
Noteer als volgt a = ..... b = ... enz. (in plaats van de puntjes zet jij dan het goede antwoord.)

Slide 14 - Open question

Waarom moeten wij ademhalen?

Slide 15 - Open question

Ontstaan de wolkjes als Laura inademt?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Bevat de lucht die Laura inademt meer zuurstof dan de lucht die Laura uitademt?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Wanneer kan er veel koolstofdioxide in een vol klaslokaal komen?
A
Als er te weinig geventileerd wordt.
B
Als er veel fijnstof in de lucht zit.
C
Als het buiten warm is.

Slide 18 - Quiz

Koolstofdioxide
Glucose
Water
Energie
Zuurstof

Slide 19 - Drag question

Wat is de functie van de neusharen?

Slide 20 - Open question

Het is beter om in te ademen via je
A
Mond
B
Neus

Slide 21 - Quiz

Bij scheikunde heeft de vorige klas een proefje met zwavel gedaan. Het lokaal stinkt nu naar rotte eieren. Karel heeft daar nu les. Daarom ademt Karel door zijn mond.

Kan Karels reukzintuig nu nog voor gevaarlijke stoffen in de lucht waarschuwen?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

In je lichaam vindt verbranding plaats. Dit is nodig om je lichaam goed te laten werken. Wanneer je je meer inspant, moet je lichaam harder werken.

Wat gebeurt er bij verbranding in je lichaam?
A
Er wordt brandstof gebruikt om beweging te krijgen.
B
Er wordt warmte gebruikt om energie te krijgen
C
Er wordt energie gebruikt om brandstoffen te krijgen.

Slide 23 - Quiz

Glucose is een brandstof
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Verbranding vindt in alle cellen plaats
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Je kunt via je neus en via je mond ademhalen. Als je via je neus ademhaalt gaat de lucht via je neusslijmvlies.

Wat doet het slijm met de lucht die je inademt? Noem twee functies.

Slide 26 - Open question

Onderdelen ademhalingsstelsel
neusholte
luchtpijp
long
middenrif
huig
longblaasje

Slide 27 - Drag question

Welke weg legt de ingeademde lucht achtereenvolgens af in je ademhalingsstelsel?

Sleep de onderdelen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
strottenhoofd
longblaasjes
keelholte
bronchiën
neusholte
luchtpijp

Slide 28 - Drag question

René rent. Wat geldt dan voor zijn hartslag en ademhaling?


A
zijn hartslag is sneller en zijn ademhaling gaat sneller
B
zijn hartslag is sneller, zijn ademhaling gaat langzamer
C
zijn hartslag is langzamer, zijn ademhaling gaat sneller
D
zijn hartslag en ademhaling zijn allebei langzamer

Slide 29 - Quiz

Wat is de functie van het strotklepje?
A
Het strotklepje zorgt dat er geen lucht in de slokdarm komt tijdens het ademhalen.
B
Het strotklepje zorgt dat er geen voedsel in de luchtpijp komt tijdens het slikken
C
Het strotklepje zorgt dat er geen voedsel in de neusholte komt tijdens het slikken.

Slide 30 - Quiz

Hoe wordt dit gedeelte van het ademhalingsstelsel genoemd?
A
Bronchiën
B
Longblaasjes
C
Luchtpijp
D
Strottenhoofd

Slide 31 - Quiz

Rond de luchtpijp en bronchiën zitten ringen. Hoe heten deze ringen?
Leg uit waarom deze ringen nodig zijn.

Slide 32 - Open question

Wat gebeurt er in een longblaasje?
A
Koolstofdioxide komt je bloed in en zuurstof gaat eruit
B
Zuurstof komt je bloed in en koolstofdioxide gaat eruit

Slide 33 - Quiz

Gele pijlen
Groene pijlen
Koolstofdioxide
Zuurstof
Bloedvaten
Longblaasje

Slide 34 - Drag question

Welke spier helpt bij je ademhaling
A
Je hersenen
B
Je middenrif
C
Je longen
D
Je buikspieren

Slide 35 - Quiz

Een docent vraagt leerlingen een verschil te noemen tussen ingeademde en uitgeademde lucht. Hierboven zie je de antwoorden van drie leerlingen. Welke leerling geeft een goed antwoord?
A
Leerling 1
B
Leerling 2
C
Leerling 3

Slide 36 - Quiz

Marie fietst rustig naar school. Haar klasgenootje Pieter ziet haar fietsen en denkt: nu moet ik opschieten. Hij rent naar de keuken om zijn lunchpakket te pakken en vervolgens naar de schuur om zijn fiets te pakken en snel naar school te fietsen. Terwijl Pieter hard aan het fietsen is, komt Stefan met zijn moeder in de auto voorbij.

Bij wie vindt de meeste verbranding plaats?

A
Marie
B
Pieter
C
Stefan

Slide 37 - Quiz

Filmpje
In de volgende vraag wordt een filmpje getoond. 

Bekijk dit filmpje en beantwoord dan de laatste twee vragen.

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Video

Door deel P omhoog of omlaag te bewegen, veranderen de ballonnen van grootte.
Zie tekening 1 en tekening 2.
De leraar zegt: "Zo lijken deze ballonnen op onze longen”.

Waarmee is deel P van het apparaat bij de ademhaling te vergelijken?

A
met de luchtpijp
B
met de ribben
C
met het middenrif

Slide 40 - Quiz

Eén van de tekeningen lijkt op een diepe inademing.
Welke tekening lijkt op een diepe inademing: tekening 1 of tekening 2?



Slide 41 - Open question