This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2.7 grammatica
zelfstandig naamwoord
lidwoord
werkwoord
Slide 1 - Slide
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Ik kan het zelfstandig naamwoord in een zin vinden.
Ik kan het lidwoord in een zin vinden.
Ik kan het werkwoord in een zin vinden.
Slide 3 - Slide
Woordsoorten
Lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden
Slide 4 - Slide
Welke lidwoorden ken je?
Slide 5 - Open question
Lidwoord (lw)
3 lidwoorden
De, het, een
Lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
Tussen het lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan nog een ander woord staan, bijvoorbeeld het blauwe tasje.
Slide 6 - Slide
Lidwoorden
De (bepaald lidwoord) (blw)
Het (bepaald lidwoord) (blw)
Een (onbepaald lidwoord) (olw)
De vader en het kind zitten in een vliegtuig.
Slide 7 - Slide
Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord
Slide 8 - Open question
Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
mensen
dieren
planten
dingen
namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)
Slide 9 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 1 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden kun je aanraken, ze zijn 'tastbaar', zoals een tafel, een stoel, een telefoon, een fietsje en een schommel.
Er zijn ook niet-tastbare zelfstandig naamwoorden, zoals boosheid, vrolijkheid, angst, honger en liefde.
Voor zelfstandige naamwoorden kun je meestal een lidwoord zetten: de, het of een. Bijvoorbeeld: de tafel, de stoel, een telefoon, een fietsje, de schommel, de angst, de liefde.
Slide 10 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 2 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud, zoals boom en bomen.
Sommige zelfstandige naamwoorden hebben geen enkelvoud, zoals hersens. Andere zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud, zoals sneeuw en rijst.
Zelfstandige naamwoorden kun je vaak verkleinen; boom en boompje.
Slide 11 - Slide
Noem 3 bijvoeglijke naamwoorden
Slide 12 - Open question
Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.
De blauwe trui
De aardige vrouw
De houten trap
Slide 13 - Slide
Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 1
Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak direct voor een zelfstandig naamwoord
De gelukkige jongen, warme zomers, een grappig kind
Het bijvoeglijk naamwoord kan ook op een andere plek staan. Het vertelt iets over het onderwerp in die zin.
De bal is rond. De dames van het Nederlands voetbalelftal waren fantastisch.
Ook dit zijn bijvoeglijk naamwoorden.
Vind jij haar ook Facebookverslaafd? Stapelverliefd kwam Leonoor thuis.
Slide 14 - Slide
Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 2
Je kunt een bijvoeglijk naamwoord maken van een werkwoord. Praat mee over de afgevallen deelnemers, verdachte acties en lachende mensen.
Een bijvoeglijk naamwoord kent trappen van vergelijking: duur-duurder-duurst
Een bijvoeglijk naamwoord kan stoffelijk zijn. Het zegt dan waar het van is gemaakt. In het plastic tasje zit een gouden ring.
Slide 15 - Slide
Het lidwoord 'een' is een:
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord
Slide 16 - Quiz
Het lidwoord 'de' is een:
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
Slide 17 - Quiz
Het lidwoord 'het' is een:
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
Slide 18 - Quiz
Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 19 - Quiz
Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
nieuwe is bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Quiz
De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
Slide 21 - Drag question
Welk woord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Je kunt in de koude winter je mooie handen het best beschermen met leren handschoenen.