Les verbes réguliers en -er, ir et re

1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2,4,5,6

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide



Les verbes réguliers:
-er   -ir   -re

Slide 2 - Slide

Les buts
  • aan het einde van deze LessonUp weet je met welke stappen je een regelmatig werkwoord op -er, -ir en -re vervoegt.

  • heb je geoefend met het vervoegen van deze regelmatige werkwoorden

  • ken je de bijzonderheden bij  deze groepen regelmatige werkwoorden

Slide 3 - Slide

regelmatige werkwoorden 
In het Frans zijn er drie groepen regelmatige werkwoorden: 

  1. Werkwoorden op -er

  2. Werkwoorden op -ir

  3. Werkwoorden op -re


aimer, parler, manger, voyager, marcher, jouer
choisir, mentir, rougir, finir, punir, remplir, réussir
vendre, répondre, perdre, entendre, descendre, correspondre, attendre

Slide 4 - Slide

PRÉSENT
Werkwoorden op -er
Werkwoorden op -ir
Werkwoorden op -re
Uitgangen:
-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
Uitgangen:
-s, -s, ..., -ons, -ez, -ent
Uitgangen: 
-is, -is, -it, -issons, -issez, -issent

Slide 5 - Drag question

PASSÉ COMPOSÉ:
Hoe eindigt het voltooid deelwoord per ww-groep? 
-er
-ir
-er
-u
-i

Slide 6 - Drag question

les verbes -er
welke tijd? welke stam? welke uitgangen?

Slide 7 - Slide

Vervoeg het volgende werkwoord:
hij viel (tomber)
A
il tombe
B
il tombait
C
il est tombé
D
il tombera

Slide 8 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
zij hebben ontmoet
A
elle a rencontré
B
ils ont rencontré
C
ils rencontaient
D
elles rencontrent

Slide 9 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
jij zal blijven (futur)
A
je resterai
B
tu restais
C
je suis resté
D
tu resteras

Slide 10 - Quiz

les verbes -ir

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

rougir
je rougissais
tu rougissais
il rougissait
nous rougissions
vous rougissiez
ils rougissaient

Slide 14 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord 'remplir'?

Slide 15 - Open question

vervoeg in de présent:

je ... (grandir)

Slide 16 - Open question

vervoeg in de futur:

nous ... (rougir)

Slide 17 - Open question

vervoeg in de imparfait:

tu ... (choisir)

Slide 18 - Open question

vervoeg in de passé composé:

Sophie et Chloé ... (réfléchir)

Slide 19 - Open question

les verbes -re

Slide 20 - Slide

vendre=verkopen 
présent
je vends
tu vends
il,elle,on vend
nous vendons
vous vendez
ils,elles vendent

imparfait
je vendais=
tu vendais
il,elle,on vendait
nous vendions
vous vendiez
ils,elles vendaient

Slide 21 - Slide

Passé Composé
j'ai vendu
tu as vendu
il,elle,on a vendu
nous avons vendu
vous avez vendu
ils,elles ont vendu
Futur
je vendrai
tu vendras
il,elle,on vendra
nous vendrons
vous vendrez
ils,elles vendront



Slide 22 - Slide

(rendre= teruggeven)
ils ont .... mon argent

Slide 23 - Open question

hij zal verkopen (futur)

Slide 24 - Open question

attendre
wij wachtten
A
nous attendons
B
nous attendions
C
nous attendrons
D
nous avons attendu

Slide 25 - Quiz

vorm van avoir
ww - er + é
vorm van avoir
ww - re + u
vorm van avoir
ww - ir + i
nous-vorm - ons
ais
ais
ait
ions
iez
aient
e
es
e
ons
ez
ent
is
is
it
issons
issez
issent
s
s
-
ons
ez
ent
passé composé -er
passé composé -re
passé composé -ir
présent -ir
présent -re
présent -er
imparfait -er/-re/-ir

Slide 26 - Drag question

Welke uitgangen horen bij welke groep werkwoorden?
-ER
-IR
-RE
-ER
-IR
-RE
-e
-es
-e
-ons
-ez
-ent
-is
-is
-it
-issons
-issez
-issent
-s
-s
- -
-ons
-ez
-ent

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Link