Lundi le 5 juin (H3c-s23)

Enfin le mois de juin!
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Enfin le mois de juin!

Slide 1 - Slide

Programme
Unité 6: gram I, woorden, lezen
- Huiswerk bespreken (Lire extra)
- Herhalen gram I via lessonup 
- Vocabulaire
- Lire extra II

Slide 2 - Slide

Aujourd'hui
(vandaag)
Hier
(gister)
Demain
(morgen)
Présent
passé composé
Futur

Slide 3 - Drag question

Werkwoorden op -er, -ir en -re
Wat is de eerste stap om een regelmatig werkwoord te vervoegen in de présent?
A
Je vult de uitgang bij de goede persoon in.
B
Je haalt de laatste twee letters van het werkwoord af.
C
Je schrijft op wat goed klinkt.
D
Je vertaalt het werkwoord.

Slide 4 - Quiz

Welk werkwoord vervoeg je NIET als een regelmatig werkwoord op -er?
A
habiter
B
manger
C
être
D
regarder

Slide 5 - Quiz

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes en        -er                         -re
Wat zijn de uitgangen in de présent?
-e
-ent
-ons
-s
-s
-ons
-es
-
-ez
-ent
-ez
-e

Slide 6 - Drag question

LE PRÉSENT
Sleep de uitgangen van de werkwoorden op -ir in de présent naar de juiste persoon.
Je
Tu
Il/elle/on
ils/elles
Vous
Nous
La classe
Marc et Lisa
-is
-issons
-issent
-it
-is
-it
-issent
-issez

Slide 7 - Drag question

hoe maak je de passé composé
van manger
           Wat is de passé composé van manger, ik heb                  gegeten?
A
mange
B
mangé
C
j'ai mangé
D
tu as mangé

Slide 8 - Quiz

Werkwoorden op -ir
Welke regel pas je toe bij de passé composé?
A
stam + uitgang (is,is,it,issons,issez, issent)
B
avoir + volt.dw (stam+i)
C
stam nous-vorm + uitgang (ais,ais,ait,ions,iez,aient
D
stam + uitgang (e,es,e,ons,ez,ent)

Slide 9 - Quiz

werkwoorden op -re in de passé composé
Vous..... (vendre) la maison.
A
avons vendru
B
avons vendu
C
avez vendru
D
avez vendu

Slide 10 - Quiz

De stam van de imparfait =
A
het vdw
B
hele ww - er / - ir / - re
C
het hele ww
D
nous-vorm présent min ONS

Slide 11 - Quiz

Combineer de juiste imparfait uitgang bij het persoonlijk voornaamwoord.
Imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 12 - Drag question

vorm van avoir
ww - er + é
vorm van avoir
ww - re + u
vorm van avoir
ww - ir + i
nous-vorm - ons
ais
ais
ait
ions
iez
aient
e
es
e
ons
ez
ent
is
is
it
issons
issez
issent
s
s
-
ons
ez
ent
passé composé -er
passé composé -re
passé composé -ir
présent -ir
présent -re
présent -er
imparfait -er/-re/-ir

Slide 13 - Drag question

De futur vertaal je in het NL met het werkwoord.... + hele werkwoord
A
willen
B
gaan
C
zouden
D
zullen

Slide 14 - Quiz

je
parler
tu
parler
elle
parler
nous
parler
vous
parler
ils
parler
Parler au futur simple
ai
as
a
ons
ez
ont

Slide 15 - Drag question

Verbes en -ir
Welke vorm staat correct in de futur ?
A
Tu grandiras
B
Je grandis
C
Ils grandissent
D
Vous avez grandi

Slide 16 - Quiz


Je ________ (vendre -futur)
Grammaire 'futur'
A
vendreai
B
vendrai
C
vendai
D
vendrais

Slide 17 - Quiz

Maintenant
"Je oefent met de verschillende vaardigheden."
option 1-: Lire extra II: p.123

Option 2-: Woorden herhalen apprendre 1-2-4-6-8

Slide 18 - Slide

Fin du cours - les objectifs
  • Ik heb geoefend met de regelmatige werkwoorden, leesvaardigheid en met de vocabulaire van Unité 6.

Les devoirs
- Lire extra II afmaken
-Alle woorden herhalen app 1-2-4-6-8







  • Zet hw in je agenda.
     
  • Stoelen aanschuiven.

Slide 19 - Slide