wedstrijd spelling

spelling
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

spelling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programma tot eind schooljaar
Voorbereiden schrijfvaardigheid
Schrijven betoog. Tijdens de les van maandag 17 mei 2ea/22 mei 2eh
Haardvuurdebat
Op donderdag 1 juni en woensdag 7 juni
Voorbereiding op eindtoets leesvaardigheid
Herhaling theorie en lezen van enkele teksten. Proeftoets.
Regelmatig tot eind mei:
Leesboek mee. 15 min. lezen in de les.

Slide 3 - Slide

Drie minuten de tijd om de spellingsregels voor werkwoorden zo kort en zo duidelijk mogelijk op te schrijven.
Het gaat om: tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooid deelwoorden.
MINUTEN
timer
3:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wie wint?
  • Klas wordt in duo's verdeeld.
  • Op het scherm verschijnt een zin waarin je een werkwoord goed moet spellen.
  • 1 minuut overlegtijd (zachtjes).
  • Schrijf de juiste spelling op.
  • 8 zinnen achter elkaar. Per groep 1 antwoord op een blaadje.

Slide 6 - Slide

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.? A
  1. Met die zonnebril zou ik hem ook niet (herkennen) hebben.
  2. Er wordt (vrezen), dat veel mensen zijn omgekomen.
  3. Hij (vermijden-vt) mij aan te kijken.
  4. Hij was (waarschuwen) maar hij (snijden-vt) zich toch in de vingers.
  5. De papieren lagen (verspreiden) door de kamer.
  6. De vorige president (deinzen) niet terug voor terreur.
  7. Wij (verhuizen-vt) vorig jaar twee keer.
  8. De haven (slibben-vt) langzaam dicht.
timer
1:00

Slide 7 - Slide

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.? B
  1.  (Vinden) maar eens iemand voor zo'n lastige klus
  2. De kachel (bieden) je genoeg warmte van de winter.
  3.  De gouden armband (glimmen-vt) in de zon.
  4. Hij heeft beterschap (beloven).
  5. Wij (boffen) vorige week heel erg met het weer.
  6. Het (verbazen) me dat zoiets is (gebeuren).
  7. Waarom (verbreden) je het pad niet?
  8. Vanochtend (braden-vt) mijn opa het vlees.
timer
1:00

Slide 8 - Slide

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.? C
  1. Het paard (snuiven-vt) erg luidruchtig.
  2. Dat is hem maar zelden (gebeuren).
  3. Wij weten dat het niet (gebeuren).
  4. Hier staat dat Google ook woorden in het Hongaars (vertalen).
  5. Hij (vinden) dat u te weinig voor die patat heeft (betalen).
  6. Je (kunnen) wel zien dat de olifant zich in de dierentuin (vervelen).
  7. Je kunt zien dat de voordeur opnieuw (schilderen) is.
  8. (Worden) je broer ook altijd zo gauw kwaad?
timer
1:00

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.? A
  1. Met die zonnebril zou ik hem ook niet (herkend) hebben. VDW
  2. Er wordt (gevreesd), dat veel mensen zijn omgekomen.VDW
  3. Hij (vermeed) mij aan te kijken. PV-sterk
  4. Hij was (gewaarschuwd) maar hij (sneed) zich toch in de vingers.VDW en PV-sterk
  5. De papieren lagen (verspreid) door de kamer. VDW
  6. De vorige president (deinsde) niet terug voor terreur. PV-zwak
  7. Wij (verhuisden) vorig jaar twee keer. PV-zwak
  8. De haven (slibde) langzaam dicht. PV-zwak

Slide 11 - Slide

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.? B
  1. (Vind) maar eens iemand voor zo'n lastige klus. GEB. WIJS
  2. De kachel (biedt) je genoeg warmte van de winter. PV-tt
  3.  De gouden armband (glom) in de zon. PV-sterk
  4. Hij heeft beterschap (beloofd). VDW
  5. Wij (boften) vorige week heel erg met het weer. PV-zwak
  6. Het (verbaasde) me dat zoiets is (gebeurd). PV-zwak en VDW
  7. Waarom (verbreed) je het pad niet? PV-tt
  8. Vanochtend (braadde) mijn opa het vlees. PV-zwak

Slide 12 - Slide

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.? C
  1. Het paard (snoof) erg luidruchtig.
  2. Dat is hem maar zelden (gebeurd).
  3. Wij weten dat het niet (gebeurt).
  4. Hier staat dat Google ook woorden in het Hongaars (vertaalt).
  5. Hij (vindt) dat u te weinig voor die patat heeft (betaald).
  6. Je (kunt) wel zien dat de olifant zich in de dierentuin (verveelt).
  7. Je kunt zien dat de voordeur opnieuw (geschilderd) is.
  8. (Wordt) je broer ook altijd zo gauw kwaad?

Slide 13 - Slide

www.socrative.com
student login
room 7E39EE51
vul naam in

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.? C
  1. Het (scheiden) afval werd opgehaald.
  2. De (vergeten) boeken werden (inleveren).
  3. Er (klinken-vt) (opwinden) geschreeuw uit de kleedkamer.
  4. De (instorten) huizen werden (herbouwen).
  5. De (redden) mensen werden per helikopter (vervoeren).
  6. De (afsluiten) weg werd vandaag weer (openen).
  7. Jouw schoenen liggen bij (vinden) voorwerpen.
  8. Hij kon niet voetballen met zijn (verdraaien) knie.

Slide 16 - Slide

Wat is de juiste spelling? En de regel die daarbij hoort? Pv of volt. dw.?
  1. Het (gescheiden) afval werd opgehaald. VDW BN
  2. De (vergeten) boeken werden (ingeleverd). VDW BN /VDW
  3. Er (klonk) (opgewonden) geschreeuw uit de kleedkamer. PV-sterk en VDW BN
  4. De (ingestorte) huizen werden (herbouwd). VDW BN/ VDW
  5. De (geredde) mensen werden per helikopter (vervoerd). VDW BN/VDW
  6. De (afgesloten) weg werd vandaag weer (geopend). VDW BN/VDW
  7. Jouw schoenen liggen bij (gevonden) voorwerpen. VDW BN
  8. Hij kon niet voetballen met zijn (verdraaide) knie. VDW BN

Slide 17 - Slide

Leesboek
Pak je leesboek.
Lees 15 tot 20 minuten in je leesboek.
Niet bij je: schrijfopdracht.

Slide 18 - Slide