H2 - derdiedas Eineine

Datum: Montag, der 8. Oktober 2018
Klasse: Havo 2
Ziel der Stunde: Der/Die/Das + Ein / Eine / Kein / Keine
> Magister (5 Min.)
    > Onderzoek der / die / das / ein / eine / kein / keine (20 Min.)
    > Test (20 Min.)
    > Abschliessen (5 Min.)

    1 / 16
    next
    Slide 1: Slide
    DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

    This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

    Items in this lesson

    Datum: Montag, der 8. Oktober 2018
    Klasse: Havo 2
    Ziel der Stunde: Der/Die/Das + Ein / Eine / Kein / Keine
    > Magister (5 Min.)
      > Onderzoek der / die / das / ein / eine / kein / keine (20 Min.)
      > Test (20 Min.)
      > Abschliessen (5 Min.)

      Slide 1 - Slide

      Onderzoek der,die,das,ein,eine
      Na 20 minuten weet je het volgende:
      • Welk geslacht hebben "der"-woorden?
      • Welk geslacht hebben "die"-woorden?
      • Welk geslacht hebben "das"-woorden?
      • Welke woorden krijgen eine ipv ein?
      • Wat betekent kein(e)?
      • Kijk naar de woorden van Kap. 2 Duits - Nederlands


      Slide 2 - Slide

      Welk geslacht hebben "der" woorden?
      A
      mannelijk
      B
      vrouwelijk
      C
      onzijdig
      D
      meervoud

      Slide 3 - Quiz

      Welk geslacht hebben "die" woorden?
      A
      mannelijk
      B
      vrouwelijk
      C
      onzijdig
      D
      meervoud

      Slide 4 - Quiz

      Welk geslacht hebben "das" woorden
      A
      mannelijk
      B
      vrouwelijk
      C
      onzijdig
      D
      meervoud

      Slide 5 - Quiz

      Bij woorden met welk geslacht gebruik je "ein"?
      A
      mannelijk
      B
      vrouwelijk
      C
      onzijdig
      D
      meervoud

      Slide 6 - Quiz

      Bij woorden met welk geslacht gebruik je "eine"?
      A
      mannelijk
      B
      vrouwelijk
      C
      onzijdig
      D
      meervoud

      Slide 7 - Quiz

      Bij woorden met welk geslacht gebruik je "keine" ?
      A
      mannelijk
      B
      vrouwelijk
      C
      onzijdig
      D
      meervoud

      Slide 8 - Quiz

      Wat betekent "Gemüse" ?
      A
      groente
      B
      vlees
      C
      fruit
      D
      gemoeten

      Slide 9 - Quiz

      Wat betekent "Kuchen" ?
      A
      keuken
      B
      koekjes
      C
      gebak
      D
      cake

      Slide 10 - Quiz

      Wat betekent "ein bisschen" ?
      A
      een bietje
      B
      een beetje
      C
      een beestje
      D
      een beste

      Slide 11 - Quiz

      Wat betekent "das Brötchen" ?
      A
      het beetje
      B
      de boter
      C
      het broodje
      D
      het balletje

      Slide 12 - Quiz

      Wat betekent "die Möhre" ?
      A
      de stank
      B
      de melk
      C
      de maaltijd
      D
      de wortel

      Slide 13 - Quiz

      Wat betekent "frisch"?
      A
      fris
      B
      koud
      C
      vers
      D
      vis

      Slide 14 - Quiz

      Wat betekent "Nudeln"?
      A
      nootjes
      B
      net
      C
      pasta
      D
      nodig

      Slide 15 - Quiz

      Laatste vraag: Wat betekent "wichtig" ?
      A
      zwaar
      B
      gewichtig
      C
      belangrijk
      D
      zoals

      Slide 16 - Quiz