Begroet de ober en zeg dat je een tafel hebt gereserveerd voor 2 personen.
Bestel iets te drinken en vraag wat de dagschotel is
Vertel vervolgens wat je wilt eten als voorgerecht, hoofdgerecht en toetje
Zeg dat er iets niet klopt: je hebt geen vis besteld.
Er klopt nog iets niet, verzin zelf wat dat is
Vraag om een karaf water
Vraag tot slot om de rekening en betaal
gebruik phrases-clés uit leerjaar 1,2 en 3
pages 171 + 178
timer
10:00
Slide 5 - Slide
Je gaat naar het restaurant met een vriend (in) en jullie spelen de ober en de klant.
Begroet de ober en zeg dat je een tafel hebt gereserveerd voor 2 personen.
Bestel iets te drinken en vraag wat de dagschotel is
Vertel vervolgens wat je wilt eten als voorgerecht, hoofdgerecht en toetje
Zeg dat er iets niet klopt: je hebt geen vis besteld.
Er klopt nog iets niet, verzin zelf wat dat is
Vraag om een karaf water
Vraag tot slot om de rekening en betaal
gebruik phrases-clés uit leerjaar 1,2 en 3
pages 166 + 173
timer
3:00
"speed date"
Slide 6 - Slide
aller au restaurant avec un ami & se débrouiller au restaurant
pages
171 + 178
Slide 7 - Slide
D. het delend lidwoord
Als er in het Nederlands geen lidwoord of geen getal staat voor het zelfstandig naamwoord, dan komt er in het Frans een delend lidwoord (du, de la, de l', des) vóór het zelfstandig naamwoord. 'Du' voor mannelijke woorden. 'De la' voor vrouwelijke woorden.
* Ik koop een brood-> j'achète un pain (wel lidwoord, onbepaald)
* Het brood is op tafel -> le pain est sur la table (bepaald lidwoord)
* Ik houd van brood -> j'aime le pain of ik koop brood OF j'achète du pain (in nl geen lidwoord, wel in het Frans).
Slide 8 - Slide
D. het delend lidwoord
als in het Nl geen lidwoord WEL in het Frans
-> du - des | de la - des | de l' - des
na een woord van hoeveelheid
-> de of d'
na ww aimer, adorer, préférer, détester
->le, la, l' of les
Slide 9 - Slide
À midi je mange ___ fromage.
Le soir j'aime beaucoup ___ fruits.
Je préfère ___ crèpes.
Vous détestez ___ viande.
Pour le lunch tu prends ___ viande.
Elle commande __ eau
du ✅
les ✅
les ✅
la ✅
de la ✅
de l'✅
Slide 10 - Slide
Je ne mange jamais ___ fromages.
Ma mère aime manger ___ chocolat.
Nous commandons ___ crèpes.
Vous avez une carafe ___ eau.
Je bois un verre ___ coca.
Tu adores __ glace à la vanille.
des ✅
du ✅
des ✅
d' ✅
de ✅
la ✅
Slide 11 - Slide
buts bron E regarder - page 28
je kunt de belangrijkste informatie uit een film begrijpen
je kent woorden die te maken hebben met eten en drinken
Slide 12 - Slide
exercice 19 page 28 - lange film
Heb jouw cahier en stylo klaar
noteer 3 onderwerpen die in de video aan bod komen
noteer ze in het NL of FR
thema =au resto & avoir une faim de loup
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
exercice 20a - page 29
Slide 15 - Slide
devoirs (huiswerk)
Chapitre 5 'au resto' - bron E
faire (maken) exercices 19, 20ab, 21 (pages 28-29)