regelmäßige Verben

regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Lernziel

  • Aan het einde van de les kan de leerling de zwakke werkwoorden o.t.t. vervoegen. 

Slide 2 - Slide

STAP 1





STAM

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

STAP 2




Persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

STAP 3




Uitgang

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 9 - Slide

Feesttenten-regel

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
spiele
spielt
spielst
spielen
spielt
spielen

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n

Slide 16 - Quiz

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
Partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten

Slide 17 - Quiz

ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 18 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 19 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 20 - Quiz

Ik kan regelmatige werkwoorden in de juiste vorm zetten
A
Ja
B
Ik snap het, maar moet nog een beetje oefenen
C
Ja, natürlich! Ist ja super einfach!
D
Ik snap het nog niet

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide