2h 29 juni

Programma
Vragen over de leerstof toets?
Schrijven met signaalwoorden: Het is bijna vakantie!
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma
Vragen over de leerstof toets?
Schrijven met signaalwoorden: Het is bijna vakantie!

Slide 1 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Slide 2 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord

zie je met welk tekstverband je te maken hebt. 

- van de zinnen eromheen

- van de hele alinea

Slide 3 - Slide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden, met vaste signaalwoorden.  Deze signaalwoorden kom je het meest tegen:  

  • de tegenstelling [ ja, maar]  
  • de opsomming [ten eerste, ten tweede] 
  • de toelichting ['zo', 'bijvoorbeeld'] → extra informatie 
  • concluderend [dus, ....]
  • de voorwaarde [als je dit doet, dan...]  
  • het redengevend verband [ik doe dit, omdat...] 
  • de tijdvolgorde of chronologie [gisteren, vervolgens, vroeger, nu]
  • het oorzakelijk verband [doordat, agv, daardoor] → 't ligt buiten jou

Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Om een tekst goed te kunnen volgen en begrijpen, zijn signaalwoorden belangrijk. Ze geven verbanden aan tussen zinnen en zelfs hele alinea's. Dat is hun functie. 
→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin.
→ SCHRIJVEN: vóór een signaalwoord staat vaak een komma. 

Op de volgende slides worden veelvoorkomende verbanden uitgelegd en toegelicht. 


Slide 5 - Slide

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden

als - als ... dan - indien - tenzij - mits - wanneer - onder de volgende voorwaarde(n) - in het geval dat - mocht ... dan - op voorwaarde dat




Slide 6 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik morgen mee.'


De voorwaarde: eerst kamer opruimen, dan mee



'Als ik thuiskom of wanneer ik thuiskom.' 

Van welk signaalwoord in deze zin schrikt jouw thuisfront niet? 

Merk je het verschil?

Slide 7 - Slide

REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. 


Signaalwoorden

want - omdat - daarom - dus - de reden hiervoor is - het argument is


Slide 8 - Slide

VOORBEELD redengevend verband


'Voor de toets van Engels had ik een slecht cijfer, want ik had er niet goed voor geleerd.'


De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 9 - Slide

OORZAKELIJK VERBAND
Let op! Het lijkt veel op het redengevend verband, maar hier gaat het om een oorzaak buiten jou.

Signaalwoorden
doordat - dankzij - dat komt door


Slide 10 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband


'Doordat het warm is, trek ik een korte broek aan.'


De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, maar ligt aan het weer. 

Slide 11 - Slide

CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 

Signaalwoorden 
dus - kortom - dat houdt in - samenvattend



Slide 12 - Slide

VOORBEELD concluderend verband


'Kortom, het is belangrijk om je aan je planning te houden.'  

'Het is dus belangrijk om je aan je planning te houden.'



Slide 13 - Slide

Schrijven
A4-blaadje
Vouw ca 5 cm in de lengte
Schrijf onder elkaar zo veel mogelijk signaalwoorden op
Schrijf duidelijk
timer
3:00

Slide 14 - Slide

Samenwerken
Wissel je blad om met je buur.
Weet jij nog meer signaalwoorden? Schrijf ze er bij!
timer
1:00

Slide 15 - Slide

gebruik je fantasie
We gaan samen een groot verhaal schrijven. Gebruik je fantasie. Na een paar minuten wissel je van blad
Onderwerp: vakantie
Titel: Het is bijna vakantie!
  1. Wat
  2. Wie
  3. Wanneer
  4. Waar
  5. Hoe

Slide 16 - Slide