2. voorbereiding examen Schrijven: signaalwoorden

REDEN leren signaalwoorden
Op het examen Schrijven en ook Lezen en Luisteren, is het belangrijk dat je weet wat iemand bedoelt, bijvoorbeeld de schrijver, of spreker. 

Dat weet je door de signaalwoorden te herkennen. 

Je kunt jezelf duidelijker ook uitdrukken door signaalwoorden in te zetten. Want wat zeg je nu precies? 





1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

REDEN leren signaalwoorden
Op het examen Schrijven en ook Lezen en Luisteren, is het belangrijk dat je weet wat iemand bedoelt, bijvoorbeeld de schrijver, of spreker. 

Dat weet je door de signaalwoorden te herkennen. 

Je kunt jezelf duidelijker ook uitdrukken door signaalwoorden in te zetten. Want wat zeg je nu precies? 





Slide 1 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Slide 2 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord

zie je met welk tekstverband je te maken hebt. 

Slide 3 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Om een tekst goed te kunnen volgen en begrijpen, zijn signaalwoorden belangrijk. Dat is hun functie: ze geven verbanden aan tussen zinnen en zelfs hele alinea's.
→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin!
→ SCHRIJVEN: vóór een signaalwoord staat vaak een komma. 

Op de volgende slides worden veelvoorkomende verbanden uitgelegd en toegelicht. 


Slide 4 - Slide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden, met vaste signaalwoorden.  Deze signaalwoorden kom je het meest tegen:  

  • de tegenstelling [ ja, maar]  
  • de opsomming [ten eerste, ten tweede] 
  • de toelichting ['zo', 'bijvoorbeeld'] → extra informatie 
  • concluderend [dus, ....]
  • de voorwaarde [als je dit doet, dan...]  
  • het redengevend verband [ik doe dit, omdat...] 
  • de tijdvolgorde of chronologie [gisteren, vervolgens, vroeger, nu]
  • het oorzakelijk verband [doordat, agv, daardoor] → 't ligt buiten jou
                                   Op de volgende pagina's de interessantste tekstverbanden

Slide 5 - Slide

1. VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden die daarbij horen:

- als - als ... dan - indien - tenzij - mits 

- wanneer - onder de volgende voorwaarden 

- in het geval dat - mocht ... dan 

op voorwaarde dat




Slide 6 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.'


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik eerst mijn kamer opruimen.


Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 7 - Slide

2. REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan wáárom iemand iets doet of vindt. 


Signaalwoorden die daarbij horen: 

- want - omdat - daarom 

- dus - de reden hiervoor is - het argument hiervoor is


Slide 8 - Slide

VOORBEELD redengevend verband


'Voor de toets van Engels had ik een slecht cijfer, want ik had er niet goed voor geleerd.'


De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor de toets.


Slide 9 - Slide

3. OORZAKELIJK VERBAND
Let op! Het lijkt veel op het redengevend verband, maar hier gaat het om een oorzaak waar je géén invloed op hebt 

Signaalwoorden die erbij horen:
- doordat 
- dankzij 
- als gevolg van 
- dat komt door


Slide 10 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband


'Doordat het warm is, trek ik een korte broek aan.'


De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want het komt door het weer. 

Slide 11 - Slide

4. CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 

Signaalwoorden die bij een concluderend verband horen:
- dus - kortom - dat houdt in - samenvattend



Slide 12 - Slide

VOORBEELD concluderend verband


'Kortom, het is belangrijk om je huiswerk te maken.'  



Slide 13 - Slide


Tekstverbanden
oefenen in LessonUp 
(pak je laptop erbij)

Slide 14 - Slide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
dit is een tijdvolgorde: het is een chronologisch verband
B
dit is een opsomming: het is een opsommend verband
C
dit is een tegenstelling: het is een tegenstellend verband

Slide 15 - Quiz

Mijn buurvrouw luistert vaak muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
dit is een tegenstelling: het is een tegenstellend verband
B
dit is een opsomming: het is een opsommend verband
C
dit geeft een tijdvolgorde aan: het is een chronologisch verband

Slide 16 - Quiz

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
dit is een opsomming: het is een opsommend verband
B
dit is een tegenstelling: het is een tegenstellend verband
C
dit is een tijdvolgorde: het is een chronologisch verband

Slide 17 - Quiz

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 6,0.
A
'bijvoorbeeld' is een toelichtend verband
B
'bijvoorbeeld' is een redengevend verband
C
'bijvoorbeeld' is een voorwaardelijk verband

Slide 18 - Quiz

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
'omdat' geeft een toelichting: het is een toelichtend verband
B
'omdat' geeft een reden: het is een redengevend verband
C
'omdat' geeft een voorwaarde: het is een voorwaardelijk verband
D
'omdat' geeft een oorzaak: het is een oorzakelijk verband

Slide 19 - Quiz

Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
'als' geeft een toelichting: toelichtend verband
B
'als' geeft een reden: redengevend verband
C
'als' geeft een voorwaarde: voorwaardelijk verband

Slide 20 - Quiz