Les 2: Ruilen en geldfuncties (2.1 & 2.2.)

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Braindump
Schrijf op wat jij nog weet van de vorige les.

Slide 3 - Open question

Leerdoelen
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen directe en indirecte ruil. 
  • Ik weet wat geldfuncties zijn. 

Pak je boek op hoofdstuk 2.1., schrift, pen en rekenmachine er ook bij!

Slide 4 - Slide

4

Slide 5 - Video

00:39
Directe Ruil
Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken. 

Slide 6 - Slide

00:50
Waarom zou boer Henk zijn paard niet willen ruilen voor een brood?

Slide 7 - Open question

01:17
Waarom zou Anna haar boot niet willen ruilen voor het paard?

Slide 8 - Open question

01:34
Indirecte Ruil
Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt.
Verkopen
Kopen

Slide 9 - Slide

Directe Ruil

Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken.
Indirecte Ruil

Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt.


Slide 10 - Slide

Kijk naar vraag 6 van hoofdstuk 2.1. (blz. 39). Noteer hier (op je laptop) de letter (a-c) en daarachter of het om directe of indirecte ruil gaat.

Slide 11 - Open question

Geld heeft drie functies:
Ruilmiddel: goederen of diensten kopen of verkopen met geld.






Slide 12 - Slide

Geld heeft drie functies:
Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.



Hoeveel broden?
Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...

Slide 13 - Slide

Geld heeft drie functies:
Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.



Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...
8000 euro
2 euro

Slide 14 - Slide

Geld heeft drie functies:
Spaarmiddel: Het geld wat ik niet gebruik, kan ik nu bewaren om het later uit te geven.



Betalen met bijvoorbeeld een paard wordt erg lastig, omdat je een paard slecht kunt bewaren!

Slide 15 - Slide

Sleep de plaatjes en hotspots met omschrijvingen naar de juiste geldfunctie
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Ik kan goederen en diensten kopen en verkopen met geld.
Geld dat ik nu niet nodig heb, kan ik bewaren voor later. 
Met geld kan ik zien hoeveel iets waard is. 

Slide 16 - Drag question

Bekijk vraag 24 van hoofdstuk 2.2. (blz. 45). Noteer hier (op je laptop) letters (a-c) en noteer daarachter de juiste geldfunctie.

Slide 17 - Open question

Bekijk vraag 25 van hoofdstuk 2.2. (blz. 45). Noteer hier (op je laptop) letters (a-c) en noteer daarachter de juiste geldfunctie.

Slide 18 - Open question

Oefenen
Maak opdracht 7 t/m 12 van Hoofdstuk 2.1. (blz. 39)

Klaar? Kies uit:
  • Extra uitleg (paars)
  • Extra oefening (geel)
  • Extra uitdaging (blauw)

Slide 19 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen directe en indirecte ruil. 
  • Ik weet wat geldfuncties zijn. 

Ruim je boeken op, gooi je afval weg, schuif je stoel aan en wacht totdat de bel gaat!

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Herhalingsopdrachten
Opdracht 5, 12 & 13 op blz. 60

Slide 22 - Slide

Plusopdrachten
Opdracht 1 en 6 op blz. 62

Slide 23 - Slide