Het werkwoord être (zijn)

être = zijn
présent = tegenwoordige tijd

Volg de les, maak de aantekeningen en oefeningen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

être = zijn
présent = tegenwoordige tijd

Volg de les, maak de aantekeningen en oefeningen

Slide 1 - Slide

être = zijn
Ken je al Franse voorbeelden of zinnen met het werkwoord zijn erin?
Schrijf ze op.

Slide 2 - Mind map

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep NL naar FA.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 3 - Drag question

être

  • je suis
  • tu es
  • il est
  • elle est
  • on est
  • nous sommes
  • vous êtes
  • ils sont
  • elles sont
zijn

  • ik ben
  • jij bent
  • hij is
  • zij is
  • wij zijn / men is
  • wij zijn
  • u bent / jullie zijn
  • zij zijn (ml + mv)
  • zij zijn (vr + mv)

Slide 4 - Slide

Let op!
Het is / dit is / dat is = c'est
Het zijn / dit zijn / dat zijn = ce sont

Slide 5 - Slide

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sommes
sont
suis
êtes
es
est

Slide 6 - Drag question

Ik ben
jij bent
hij is
men is / wij zijn
wij zijn
u bent / jullie zijn
zij zijn (ml + mv)
zij zijn (vr + mv)
zij is

Slide 7 - Drag question

On est betekent:
A
wij zijn
B
men is
C
wij zijn & men is
D
jullie zijn

Slide 8 - Quiz

Je suis de Grootebroek.
bekent:
A
Ik kom uit Grootebroek.
B
Ik ga naar Grootebroek.
C
Ik hou van Grootebroek.
D
Ik verhuis naar Grootebroek.

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
Dat zijn 4 vissen.
A
Ce sont quatre chats.
B
Ce sont trois poissons.
C
Ce sont trois chiens.
D
Ce sont quatre poissons.

Slide 10 - Quiz

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 11 - Drag question