22/5: lezen, quiz, so bespreken

Welkom!
Pak alvast: leesboek, Nieuw Nederlands, laptop
Laptops blijven dicht
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak alvast: leesboek, Nieuw Nederlands, laptop
Laptops blijven dicht

Slide 1 - Slide

Deze les
Lezen
Opfrissen 1.1, 1.2, 1.3 en 1.5
So spelling bespreken

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les...
... heb je jouw kennis over leesvaardigheid uit 1.1, 1.2, 1.3 en 1.5 opgefrist.

Slide 3 - Slide

Even opfrissen
  • Klassikaal herhalen theorie
  • Uitleg en vragen via LessonUp 
  • Laptop alleen gebruiken voor de quiz > anders weer dicht!

Slide 4 - Slide

Welke leesstrategie (leesmanier) kies je als je wilt vaststellen waar een tekst over gaat?
A
Oriënterend lezen
B
Globaal lezen
C
Precies lezen
D
Zoekend lezen

Slide 5 - Quiz

Het onderwerp van de tekst noteer je altijd in één woord of maximaal een paar woorden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Wat bedoelen we met 'de hoofdgedachte' van een tekst?

Slide 7 - Open question

Als de schrijver wil dat je zijn mening overneemt, is het tekstdoel:
A
Amuseren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Informeren

Slide 8 - Quiz

Bij de tekstsoort 'een verslag' hoort het tekstdoel:
A
Amuseren
B
Instrueren
C
Activeren
D
Informeren

Slide 9 - Quiz

In een goede alinea staat de belangrijkste informatie in de kernzin.
Welke zin is (als het goed is) de kernzin?
A
De eerste zin
B
De eerste, tweede of laatste zin
C
De eerste of laatste zin
D
De laatste zin

Slide 10 - Quiz

In een slot van een tekst vind je vaak de conclusie of een korte samenvatting. Wat kan je nog meer tegenkomen in het slot?

Slide 11 - Open question

Chronologisch verband
  • Een chronologisch verband geeft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde aan.
  • Daarna, eens, inmiddels, later, nu, vervolgens...
  • Voorbeeld: 'Eerst drink ik een kopje koffie, daarna zet ik thee en vervolgens maak ik ontbijt klaar.'

Slide 12 - Slide

Concluderend verband
  • Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit eerdere informatie in de tekst.
  • Dus, daarom, kortom, al met al, dan ook...
  • Voorbeeld: 'Dit jaar wil ik graag twee keer op vakantie. Ik zal dus wel extra veel moeten werken om dit te kunnen betalen.'

Slide 13 - Slide

Opsommend verband
  • Bij een opsommend verband worden bepaalde zaken achter elkaar beschreven.
  • Bovendien, daarnaast, en, ook, ten eerste, verder...
  • Voorbeeld: 'Ik hou van chocola en koekjes. Ook vind ik chips heel lekker. Verder kan ik nootjes altijd wel waarderen.'

Slide 14 - Slide

Samenvattend verband
  • Bij een samenvattend verband geeft de auteur een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst. 
  • Al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
  • Voorbeeld: 'Het bestuur wil strenge maatregelen nemen tegen de speler. De spelersraad vindt dit overdreven en de leider van het team denkt dat een waarschuwing voldoende is. Kortom, het is nog onduidelijk hoe dit gaat aflopen.'

Slide 15 - Slide

Tegenstellend verband
  • Een tegenstellend verband laat tegenovergestelde zaken zien. 
  • Aan de ene kant ... aan de andere kant, daarentegen, echter...
  • Voorbeeld: 'Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.'

Slide 16 - Slide

Toelichtend verband
  • Bij een toelichtend verband wordt extra informatie bij een onderwerp gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld. 
  • Als, bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals...
  • Voorbeeld: 'Te veel suiker eten is niet goed voor je. Het zorgt bijvoorbeeld voor overgewicht.'

Slide 17 - Slide

Wat is een functie van signaalwoorden?
A
ze geven aan dat er iets belangrijks wordt vermeld in de zin
B
ze maken duidelijk wat het onderwerp van de tekst is
C
ze maken duidelijk welke relaties tekstdelen met elkaar hebben

Slide 18 - Quiz

'Verder, ook , daarnaast, ten eerste' zijn signaalwoorden die horen bij een:
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
toelichtend verband

Slide 19 - Quiz

'Al met al, daarom, dus, dat houdt in' zijn signaalwoorden die horen bij een:
A
samenvattend verband
B
toelichtend verband
C
concluderend verband

Slide 20 - Quiz

'Mijn broertje houdt erg van voetbal. Ik daarentegen dans liever.'
Welk tekstverband herken je?
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
samenvattend verband

Slide 21 - Quiz

Doel-middelverband
  • Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken. 
  • Door middel van, met behulp van, om te, opdat, zodat
  • Voorbeeld: 'Soms speel ik een white noise af tijdens het leren, zodat ik me beter kan concentreren.'

Slide 22 - Slide

Oorzakelijk verband
  • Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
  • Doordat, daardoor, dus, dankzij, etc.
  • Voorbeeld: 'Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.'

Slide 23 - Slide

Redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt
  • Omdat, daarom, dus, want, vanwege, etc.
  • Voorbeeld: 'Ik had niet zo goed geleerd voor mijn toets, daarom had ik een onvoldoende.'
  • Let op! Bij een redengevend verband heb je er wel invloed op (leren voor toets), bij een oorzakelijk verband meestal niet!

Slide 24 - Slide

Toegevend verband
  • Een toegevend verband geeft een andere kant van de zaak/ situatie aan. 
  • Hoewel, desondanks, niettemin, ofschoon, ook al, weliswaar
  • Voorbeeld: 'Hoewel An van kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping.'
  • De toegeving kan ook in het tweede deel van de zin of in een andere zin staan. 

Slide 25 - Slide

Vergelijkend verband
  • Een vergelijkend verband geeft aan wat het verschil of de overeenkomst is
  • In vergelijking met, als, evenals, meer dan, vaker dan etc.
  • Voorbeeld: 'Vergeleken met vorig jaar was dit een heel warme zomer.' 
  • Voorbeeld: 'Net als mijn broertje houd ik heel erg van voetbal.'

Slide 26 - Slide

Voorwaardelijk verband
  • Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt. 
  • als (... dan), in het geval (dat), indien, mits, tenzij, wanneer
  • Voorbeeld: 'Als je je bordje leeg eet, gaan we straks nog een ijsje halen.'

Slide 27 - Slide

'Het heeft de hele nacht gesneeuwd. Daardoor is het glad op de weg.'
Welk tekstverband?
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzakelijk
D
Chronologisch

Slide 28 - Quiz

'Vakantie heeft veel voordelen. Je kunt bijvoorbeeld elke dag uitslapen.'
Welk tekstverband?
A
Chronologisch
B
Toelichtend
C
Tegenstellend
D
Oorzakelijk

Slide 29 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een vergelijkend verband?
A
doordat
B
daarom
C
dus
D
als

Slide 30 - Quiz

'Jan wil naar de dierentuin, ik wil naar een pretpark en Ella wil naar het strand. We kunnen het dus niet echt eens worden met elkaar.
Welk tekstverband?
A
Redengevend
B
Opsommend
C
Concluderend
D
Samenvattend

Slide 31 - Quiz

'Hoewel ik erg van uitslapen houd, probeer ik tegenwoordig wat vroeger uit bed te gaan in het weekend.'
Welk tekstverband?
A
Redengevend
B
Toegevend
C
Oorzakelijk
D
Doel-middel

Slide 32 - Quiz

Hoofdzaken
  • De belangrijkste informatie over het onderwerp
  • Op voorkeursplaatsen: inleiding, slot en begin of einde van een alinea

Slide 33 - Slide

Wat is de hoofdzaak?
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
___________________
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

Slide 34 - Quiz

Wat is de hoofdzaak?
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
________________
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.

Slide 35 - Quiz

Kernzinnen en deelonderwerpen
  • In een tekst worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken
  • Deelonderwerpen: verdeeld over de alinea's van de tekst
  • De hoofdzaak van een alinea staat in de kernzin
  • Meestal eerste, laatste en soms tweede zin van alinea 
  • Andere zinnen: bevatten bijzaken

Slide 36 - Slide

Toets bespreken
  • Alles van tafel (geen pennen!)
  • Toets terug = even punten tellen
  • Tussendoor geen vragen, dat mag na de bespreking
  • Toets mee naar huis

Slide 37 - Slide

Vooruitblik
Volgende les: oefenen met lezen

Slide 38 - Slide