This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom!
Pak alvast: leesboek, Nieuw Nederlands, laptop
Laptops blijven dicht
Slide 1 - Slide
Deze les
Lezen
Opfrissen 1.1, 1.2, 1.3 en 1.5
So spelling bespreken
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Aan het eind van de les...
... heb je jouw kennis over leesvaardigheid uit 1.1, 1.2, 1.3 en 1.5 opgefrist.
Slide 3 - Slide
Even opfrissen
Klassikaal herhalen theorie
Uitleg en vragen via LessonUp
Laptop alleen gebruiken voor de quiz > anders weer dicht!
Slide 4 - Slide
Welke leesstrategie (leesmanier) kies je als je wilt vaststellen waar een tekst over gaat?
A
Oriënterend lezen
B
Globaal lezen
C
Precies lezen
D
Zoekend lezen
Slide 5 - Quiz
Het onderwerp van de tekst noteer je altijd in één woord of maximaal een paar woorden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Wat bedoelen we met 'de hoofdgedachte' van een tekst?
Slide 7 - Open question
Als de schrijver wil dat je zijn mening overneemt, is het tekstdoel:
A
Amuseren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Informeren
Slide 8 - Quiz
Bij de tekstsoort 'een verslag' hoort het tekstdoel:
A
Amuseren
B
Instrueren
C
Activeren
D
Informeren
Slide 9 - Quiz
In een goede alinea staat de belangrijkste informatie in de kernzin. Welke zin is (als het goed is) de kernzin?
A
De eerste zin
B
De eerste, tweede of laatste zin
C
De eerste of laatste zin
D
De laatste zin
Slide 10 - Quiz
In een slot van een tekst vind je vaak de conclusie of een korte samenvatting. Wat kan je nog meer tegenkomen in het slot?
Slide 11 - Open question
Chronologisch verband
Een chronologisch verband geeft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde aan.
Daarna, eens, inmiddels, later, nu, vervolgens...
Voorbeeld: 'Eerst drink ik een kopje koffie, daarna zet ik thee en vervolgens maak ik ontbijt klaar.'
Slide 12 - Slide
Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit eerdere informatie in de tekst.
Dus, daarom, kortom, al met al, dan ook...
Voorbeeld: 'Dit jaar wil ik graag twee keer op vakantie. Ik zal dus wel extra veel moeten werken om dit te kunnen betalen.'
Slide 13 - Slide
Opsommend verband
Bij een opsommend verband worden bepaalde zaken achter elkaar beschreven.
Bovendien, daarnaast, en, ook, ten eerste, verder...
Voorbeeld: 'Ik hou van chocola en koekjes. Ook vind ik chips heel lekker. Verder kan ik nootjes altijd wel waarderen.'
Slide 14 - Slide
Samenvattend verband
Bij een samenvattend verband geeft de auteur een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
Al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
Voorbeeld: 'Het bestuur wil strenge maatregelen nemen tegen de speler. De spelersraad vindt dit overdreven en de leider van het team denkt dat een waarschuwing voldoende is. Kortom, het is nog onduidelijk hoe dit gaat aflopen.'
Slide 15 - Slide
Tegenstellend verband
Een tegenstellend verband laat tegenovergestelde zaken zien.
Aan de ene kant ... aan de andere kant, daarentegen, echter...
Voorbeeld: 'Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.'
Slide 16 - Slide
Toelichtend verband
Bij een toelichtend verband wordt extra informatie bij een onderwerp gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Als, bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals...
Voorbeeld: 'Te veel suiker eten is niet goed voor je. Het zorgt bijvoorbeeld voor overgewicht.'
Slide 17 - Slide
Wat is een functie van signaalwoorden?
A
ze geven aan dat er iets belangrijks wordt vermeld in de zin
B
ze maken duidelijk wat het onderwerp van de tekst is
C
ze maken duidelijk welke relaties tekstdelen met elkaar hebben
Slide 18 - Quiz
'Verder, ook , daarnaast, ten eerste' zijn signaalwoorden die horen bij een:
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
toelichtend verband
Slide 19 - Quiz
'Al met al, daarom, dus, dat houdt in' zijn signaalwoorden die horen bij een:
A
samenvattend verband
B
toelichtend verband
C
concluderend verband
Slide 20 - Quiz
'Mijn broertje houdt erg van voetbal. Ik daarentegen dans liever.' Welk tekstverband herken je?
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
samenvattend verband
Slide 21 - Quiz
Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
Door middel van, met behulp van, om te, opdat, zodat
Voorbeeld: 'Soms speel ik een white noise af tijdens het leren, zodat ik me beter kan concentreren.'
Slide 22 - Slide
Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
Doordat, daardoor, dus, dankzij, etc.
Voorbeeld: 'Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.'
Slide 23 - Slide
Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt
Omdat, daarom, dus, want, vanwege, etc.
Voorbeeld: 'Ik had niet zo goed geleerd voor mijn toets, daarom had ik een onvoldoende.'
Let op! Bij een redengevend verband heb je er wel invloed op (leren voor toets), bij een oorzakelijk verband meestal niet!
Slide 24 - Slide
Toegevend verband
Een toegevend verband geeft een andere kant van de zaak/ situatie aan.
Hoewel, desondanks, niettemin, ofschoon, ook al, weliswaar
Voorbeeld: 'Hoewel An van kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping.'
De toegeving kan ook in het tweede deel van de zin of in een andere zin staan.
Slide 25 - Slide
Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband geeft aan wat het verschil of de overeenkomst is
In vergelijking met, als, evenals, meer dan, vaker dan etc.
Voorbeeld: 'Vergeleken met vorig jaar was dit een heel warme zomer.'
Voorbeeld: 'Net als mijn broertje houd ik heel erg van voetbal.'
Slide 26 - Slide
Voorwaardelijk verband
Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt.
als (... dan), in het geval (dat), indien, mits, tenzij, wanneer
Voorbeeld: 'Als je je bordje leeg eet, gaan we straks nog een ijsje halen.'
Slide 27 - Slide
'Het heeft de hele nacht gesneeuwd. Daardoor is het glad op de weg.' Welk tekstverband?
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzakelijk
D
Chronologisch
Slide 28 - Quiz
'Vakantie heeft veel voordelen. Je kunt bijvoorbeeld elke dag uitslapen.' Welk tekstverband?
A
Chronologisch
B
Toelichtend
C
Tegenstellend
D
Oorzakelijk
Slide 29 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij een vergelijkend verband?
A
doordat
B
daarom
C
dus
D
als
Slide 30 - Quiz
'Jan wil naar de dierentuin, ik wil naar een pretpark en Ella wil naar het strand. We kunnen het dus niet echt eens worden met elkaar. Welk tekstverband?
A
Redengevend
B
Opsommend
C
Concluderend
D
Samenvattend
Slide 31 - Quiz
'Hoewel ik erg van uitslapen houd, probeer ik tegenwoordig wat vroeger uit bed te gaan in het weekend.' Welk tekstverband?
A
Redengevend
B
Toegevend
C
Oorzakelijk
D
Doel-middel
Slide 32 - Quiz
Hoofdzaken
De belangrijkste informatie over het onderwerp
Op voorkeursplaatsen: inleiding, slot en begin of einde van een alinea
Slide 33 - Slide
Wat is de hoofdzaak? De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag. Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
___________________
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
Slide 34 - Quiz
Wat is de hoofdzaak? Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen. De leerlingen moesten op de fiets naar het bos. In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
________________
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
Slide 35 - Quiz
Kernzinnen en deelonderwerpen
In een tekst worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken
Deelonderwerpen: verdeeld over de alinea's van de tekst
De hoofdzaak van een alinea staat in de kernzin
Meestal eerste, laatste en soms tweede zin van alinea