PRET - Exit ticket voorbeeld

Stappenplan MC-vragen
1 / 41
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Stappenplan MC-vragen

Slide 1 - Slide

Waarmee begin je bij de aanpak van meerkeuzevragen?
A
Lees de keuzemogelijkheden van de antwoorden door
B
Probeer een goed beeld van de tekstsoort en de inhoud te krijgen
C
Formuleer zelf een antwoord naar aanleiding van de tekst.
D
Bepaal welke informatie je uit de tekst zelf wilt halen.

Slide 2 - Quiz

Stap 1
Stap 2
Stap 3
stap 4
Bepaal welke informatie je uit de tekst zelf wilt halen.
Formuleer zelf een antwoord naar aanleiding van de tekst.
Probeer een goed beeld van de tekstsoort en de inhoud te krijgen.
Lees de keuzemogelijkheden van de antwoorden door.

Slide 3 - Drag question

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Drag question

Wat is skimmen?
A
De vraag lezen en het antwoord kiezen
B
raden wat het moeilijke woord zou kunnen betekenen
C
naar de tekst kijken zonder deze te lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
D
gericht zoeken naar de antwoorden op de vragen

Slide 6 - Quiz

Wanneer ga je scannen?
A
als je weten wat een woord betekent.
B
als je het antwoord op een vraag wil weten.
C
als je wilt weten wat er in de eerste en laatste alinea van een tekst staat.
D
als je wilt kijken naar de titel, kopjes en tussenkopjes.

Slide 7 - Quiz

Wat is het doel van begrijpend lezen?
A
Een tekst begrijpen
B
Belangrijke informatie uit een tekst halen
C
Betekenis van onbekende woorden achterhalen
D
Een tekst voor plezier kunnen lezen

Slide 8 - Quiz

Bij welke strategie lees je de hele tekst
nauwkeurig?
A
Intensief lezen
B
Scannen/Skimmend
C
Begrijpend
D
Zoekend

Slide 9 - Quiz

Engelse teksten lezen en begrijpen.
A
Lukt mij goed.
B
Gaat redelijk.
C
Vind ik lastig.
D
Lukt niet.

Slide 10 - Quiz

Globaal lezen
zoekend lezen
intensief lezen
tekst helemaal lezen
tekst goed begrijpen
specifieke informatie vinden
vinden van hoofdzaken

Slide 11 - Drag question

Skimmen
Scannen
Intensief lezen
De tekst snel lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
Je gaat op zoek gaat naar specifieke informatie. 
Lees elk woord en zorg dat je het stukje tekst begrijpt

Slide 12 - Drag question

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3: 
Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen

Slide 13 - Drag question

Tekst
Skimmen 
(titel, plaatjes)
Stap 2
Stap 3
Stap 5
Stap 4
Stap 1
Eigen antwoord
Intensief lezen
Vraag lezen
Scannen

Slide 14 - Drag question

Dit werkt wel/niet: leesstrategieën
Werkt goed
Werkt niet
Eerst de hele tekst lezen
Aantekeningen maken
Bedenken wat je al weet 
Starten met het lezen van vragen 
Starten met lange teksten
Eerst bekijken waar de tekst over gaat
Zelf bedenken wat het antwoord op de vraag kan zijn
Letten op plaatjes

Slide 15 - Drag question

Skimmen
  • oriënterend lezen
  • eerste indruk
  • titel, plaatjes, schrijver, bron
  • waar denk je dat het over gaat?

Scannen
  • zoekend lezen
  • op zoek naar het antwoord op de vraag
  • let op  'key words'

Slide 16 - Slide

Welke signaalwoorden
ken je nog?

Slide 17 - Mind map

SKIMMEN
Je leest de tekst snel door om erachter te komen waar deze over gaat. Kijk naar opvallende stukjes en lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin. Je gebruikt skimmen bij vragen die gaan over de hele tekst, je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord.

Slide 18 - Slide

SCANNEN
Zoek uit waar het antwoord op de vraag staat en lees dit stukje intensief. Je gebruikt scannen bij vragen naar specifieke informatie.

Slide 19 - Slide

Gatenteksten
  1. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. 
  2. Bekijk het stukje voor en na de gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)
  3. Wat is je eigen antwoord?
  4. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  5. Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
  6. Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst?

Slide 20 - Slide

Engelse signaalwoorden

Signaalwoorden geven de verbanden van zinnen of alinea’s in een tekst weer en zorgen ervoor dat de tekst een samenhangend geheel is. 
Kortom, signaalwoorden brengen structuur aan in een tekst. Het is belangrijk dat je signaalwoorden kunt herkennen, en dat geldt ook voor Engelse signaalwoorden. Maar welke signaalwoorden zijn er allemaal in het Engels? 

Slide 21 - Slide

I play soccer, but I play volleyball as well.

Slide 22 - Slide

The student went home because she was ill.

Slide 23 - Slide

 Instead, she decided to quit her job.

Slide 24 - Slide

Compared to other students, I scored pretty well on the test.

Slide 25 - Slide

They threatened to hurt him unless he did as they asked. 

Slide 26 - Slide

 Emma is afraid of dogs, even the little ones.

Slide 27 - Slide

 In short, the suspect is not to be trusted.

Slide 28 - Slide

Recap

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

I learnt…...

Slide 31 - Mind map

Share your answers

Slide 32 - Mind map

Wat is een citaat?

Slide 33 - Open question

stap 2 - lees de vraag en de antwoorden
- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 
- citeren; citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. 

Slide 34 - Slide

Stappenplan
  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Lees globaal de tekst door. (skimming)
  4. Lees de vraag. 
  5. Lees de tekst (of een deel daarvan) intensief.
  6. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  7. Beantwoord de vraag.

Slide 35 - Slide

Meerkeuze vragen
  1. Lees de vraag, maar nog niet de antwoorden.
  2. Lees de bijbehorende alinea en let op signaalwoorden (linking words), zoals but, however, and, moreover, so, furthermore etc.
  3. Wat is je eigen antwoord? 
  4. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
  5. Komt  het (onderstreepte) tekstgedeelte overeen met je antwoord? 
    7. Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg. Laat nooit           een vraag open.

Slide 36 - Slide

  • meerkeuzevragen
  • open vragen
  • gatenteksten


  • juist/onjuist vragen
  • woordenboekgebruik
  • adviezen

Slide 37 - Slide

Woordenboek

  1. Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden. (context)

  2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
  3. Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  4. Let op :Er staan vaak meerdere betekenissen. 
  5. Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 38 - Slide

Open vragen
  1. Lees de vraag en daarna de bijbehorende alinea. 
  2. Onderstreep het gedeelte in de tekst waar het antwoord staat.
  3. Let op signaalwoorden.
  4. Formuleer duidelijk, kort en bondig, maar wel in hele zinnen.
  5. Beantwoord de vraag altijd in het Nederlands, behalve bij : citeer

Slide 39 - Slide

waar/ niet waar vragen
  1. Het zijn meestal 4 stellingen, doe ze één voor één. 
  2. Lees echt wat er in de tekst staat, niet wat jezelf denkt.
  3. Onderstreep het deel (van de zin) waar het antwoord staat.
  4. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.

Slide 40 - Slide

Gatenteksten
  1. Let op de eerste en laatste zin van de alinea waar het 'gat' zit.
  2. Bekijk het stukje voor en na de gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg? 
  3. Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op in een woordenboek, indien nodig.
  4. Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.

Slide 41 - Slide