Taal les 16 groep 8 - dinsdag 5 januari

1 / 28
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het voorzetsel?
A
moeder
B
werk
C
op
D
heeft

Slide 7 - Quiz

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat zijn voornaamwoorden? (aanwijzend, persoonlijk, bezittelijk)
A
dit, we, mijn
B
moeder, werk, heeft
C
jaar, vakantie, veel
D
omdat, gaan, kort

Slide 8 - Quiz

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het voegwoord?
A
Dit
B
omdat
C
moeder
D
werk

Slide 9 - Quiz

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het lidwoord?
A
er is er geen
B
op
C
mijn
D
dit

Slide 10 - Quiz

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat zijn voornaamwoorden? (aanwijzend, persoonlijk, bezittelijk)
A
we dit
B
ver weg
C
maar daarom
D
gaan ver

Slide 11 - Quiz

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het voorzetsel?
A
maar
B
daarom
C
ver
D
er is geen voorzetsel

Slide 12 - Quiz

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het lidwoord?
A
maar
B
daarom
C
er is geen lidwoord
D
keer

Slide 13 - Quiz

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het voegwoord?
A
daarom
B
we
C
er is geen voegwoord
D
ver

Slide 14 - Quiz

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat is het lidwoord?
A
na
B
mee
C
huis
D
er is geen lidwoord

Slide 15 - Quiz

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat zijn de voorzetsels?
A
na naar
B
naar huis
C
nemen huis
D
na we

Slide 16 - Quiz

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat zijn de voornaamwoorden? (aanwijzend, persoonlijk, bezittelijk)
A
brochure
B
we ons
C
naar huis
D
brochure huis

Slide 17 - Quiz

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat is het voegwoord?
A
rust
B
maar
C
kozen
D
wij

Slide 18 - Quiz

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat is het voorzetsel?

A
er is geen voorzetsel
B
maar
C
mijn
D
moeder

Slide 19 - Quiz

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat zijn de voornaamwoorden? (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend)
A
mijn, wij
B
mijn, moeder
C
wilde, kozen
D
avontuur

Slide 20 - Quiz

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat is het voegwoord?
A
een
B
en
C
we
D
naar

Slide 21 - Quiz

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de voorzetsels?
A
in, van, naar
B
gaan, daarna
C
we, doen
D
trip, jungle

Slide 22 - Quiz

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de lidwoorden?
A
in, van
B
een, de
C
daarna, naar
D
naar, Vietnam

Slide 23 - Quiz

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de voornaamwoorden? (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend)
A
een, in, de
B
we
C
jungle
D
daarna

Slide 24 - Quiz

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voegwoord?
A
ging
B
akkoord
C
omdat
D
tegen

Slide 25 - Quiz

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is of wat zijn (de) lidwoorden?
A
het, één
B
het
C
één
D
drie

Slide 26 - Quiz

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voorzetsel?
A
mijn
B
ging
C
het
D
tegen

Slide 27 - Quiz

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat zijn de voornaamwoorden? (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend).
A
mijn
B
drie
C
tegen
D
was

Slide 28 - Quiz