Les 1 - Communicatie van het lichaam

Les 1 - Mensenkennis
1 / 33
next
Slide 1: Slide
MensenkennisMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Les 1 - Mensenkennis

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Weekplanning
Week 1: Communicatie van het lichaam
Week 2: Wat is leren?
Week 3: Persoonlijkheden
Week 4: Ontwikkeling van de mens
Week 5: Psychoseksuele fasen
Week 6: Stress
Week 7: Uitloop
Week 8: Toets

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen

Jij kan: 
  • Verklaren hoe het lichaam signalen communiceert met het lichaam; 
  • Kan benoemen hoe gedrag uiteindelijk tot stand komt; 
  • Kan uitleggen hoe een reflex tot stand komt; 
  • Kan verklaren hoe impulsief koopgedrag/eetgedrag tot stand komt. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Ik beheers deze leerdoelen
010

Slide 4 - Poll

This item has no instructions

Wat gebeurt er in je lichaam in deze situatie?

Slide 5 - Open question

Je rijdt op een kronkelige bergweg en plotseling komt er een auto recht op je af. Op het laatste moment wijken jij en de andere chaffeur uit. Je hart klopt in je keel - zelfs als het gevaar allang geweken is. Een buitenstaander heeft gezien dat je een potentieel dodelijk ongeluk hebt voorkomen. Je lichaam reageerde op deze situatie. Wat gebeurt er in je lichaam?
Opdracht 1
Zoek de betekenis van de volgende begrippen op en noteer deze:
  • Zintuigcellen
  • Impuls
  • Prikkels 
  • Zenuwstelsel
  • Hormoonstelsel
  • Hormonen
  • Neuronen
  • Neurotransmitters
  • Drempelwaarde

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2
Maak een tabel waarin je de verschillen tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel kunt aantonen.
Verschil
Zenuwstelsel
Hormoonstelsel
Reactiesnelheid
Boodschapper
Meting in binnenwereld of buitenwereld

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
Leg door middel van de begrippen, uit opdracht 1, uit hoe signalen vanuit de buitenwereld onze hersenen bereiken.

Doel: Jij kunt verklaren hoe het lichaam signalen communiceert met het lichaam.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Klik op de afbeelding om deze te vergroten, bekijk de tekst

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Klik op de afbeelding en beluister het audiofragment.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Welke prikkels spelen bij impulsief eetgedrag voornamelijk een rol?
A
Uitwendige prikkels
B
Inwendige prikkel
C
Zowel uitwendig als inwendige prikkels

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

  • In glas 1 zit suiker opgelost in water, maar het wordt niet geproefd; 
  • In glas 2 zit een klein schepje suiker, dit kun je waarnemen en vindt je waarschijnlijk lekker zoet; 
  • In glas 3 zit een grote schep suiker, het is heel zoet en je spuugt het uit. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Welke stellingen zijn juist over glas 1?
A
De drempelwaarde is bereikt en er is een kleine frequentie impulsen
B
De drempelwaarde is niet bereikt, er is wel een kleine frequentie impulsen
C
De drempelwaarde is niet bereikt en er is geen impuls
D
De drempelwaarde is bereikt en er is een hoge frequentie impulsen

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welke stellingen zijn juist over glas 2?
A
De drempelwaarde is bereikt en er is een kleine frequentie impulsen
B
De drempelwaarde is niet bereikt, er is wel een kleine frequentie impulsen
C
De drempelwaarde is niet bereikt en er is geen impuls
D
De drempelwaarde is bereikt en er is een hoge frequentie impulsen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Welke stellingen zijn juist over glas 3?
A
De drempelwaarde is bereikt en er is een kleine frequentie impulsen
B
De drempelwaarde is niet bereikt, er is wel een kleine frequentie impulsen
C
De drempelwaarde is niet bereikt en er is geen impuls
D
De drempelwaarde is bereikt en er is een hoge frequentie impulsen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht 4
Voer in tweetallen deze opdracht uit: 
  • Pak een klein rechthoekig briefje (bijv. een geldbiljet). 
  • Houd het briefje in het midden van de korte kant vast en laat bungelen. 
  • Vraag je klasgenoot om zijn duim en wijsvinger aan weerzijden ongeveer twee cm van het midden van het briefje te houden. 
  • Je klasgenoot moet, zodra jij het biljet loslaat, zijn duim en wijsvinger samenknijpen om het biljet op te vangen. 
     GA JE GANG! 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Is het gelukt om het biljet vast te pakken?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Toelichting
Waarschijnlijk is het niet gelukt, maar hoe kan dat? 

De tijd die nodig is om te reageren, bestaat uit de tijd die het sensorische zenuwstelsel nodig heeft om informatie in zich op te nemen, de tijd die de hersenen nodig hebben om haar te verwerken en de tijd die het motorische stelsel nodig heeft om een respons te produceren. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Wat zijn reflexen?

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Check of jouw antwoorden goed zijn

Op de volgende slides zullen de antwoorden worden gegeven op de opdrachten die je hebt gemaakt. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 1
Zintuigcellen
Op te delen in 2 verschillende soorten zintuigcellen. 
  1. Vangen inwendige prikkels op, bijvoorbeeld: in de bloedvaten om de glucoseconcentratie of de temperatuur te meten
  2. Vangen prikkels vanuit de buitenwereld op met de zintuigen. Bijvoorbeeld: zintuigcellen voor het oor zijn het meest gevoelig voor een geluidsprikkel. 


Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Impulsen
Een elektrische lading/signaal dat door zenuwcellen en hun uitlopers wordt vervoerd.

Prikkels



Impulsen
Een elektrische lading/signaal dat door zenuwcellen en hun uitlopers wordt vervoerd.

Prikkels (klik op de afbeelding)
Een invloed uit het milieu 
op het organisme. 

Zenuwstelsel
Het orgaansysteem dat bij dieren een coördinerende rol speelt bij alle handelingen, zoals het aansturen van de spieren, het verwerken van zintuigelijke prikkels en (bij hogere diersoorten) de emotionele en cognitieve processen. Het zenuwstelsel bestaat uit een centraal zenuwstelsel en een perifeer zenuwstelsel. Hersenen en ruggenmerg behoren tot het centrale zenuwstelsel. Alle zenuwen die richting de spieren en klieren lopen vormen het perifere deel van het zenuwstelsel.





Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Impulsen
Een elektrische lading/signaal dat door zenuwcellen en hun uitlopers wordt vervoerd.

Prikkels



Hormoonstelsel (endocriene cellen)
Het hormoonstelsel bestaat uit verschillende hormoonklieren. Elke hormoonklier produceert bepaalde hormonen en geeft deze af. Niet alleen hormoonklieren maar ook lichaamscellen zijn in staat om hormonen te produceren. Deze hormonen heten weefselhormonen. Voorbeelden zijn de darmen, de maag en de nieren. De hormonen worden via het bloed getransporteerd en voornamelijk in de lever afgebroken.

Hormonen 
Chemische stoffen die door hormoonklieren aan het bloed 
worden afgegeven en processen in het lichaam regelen. 
Hormonen werken specifiek, dit betekent dat maar één 
weefsel reageert op de hormonen. Hormonen binden op
 de receptoreiwitten van de doelcellen. Hormonen hebben      KLIK OP AFBEELDING!
 een “opdracht” voor de specifieke doelcellen.







Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Impulsen
Een elektrische lading/signaal dat door zenuwcellen en hun uitlopers wordt vervoerd.

Prikkels



Neuronen
Ook wel zenuwcellen. Zenuwcellen geven signaal-
moleculen af die we neurotransmitters noemen. 
Een zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam met 
uitlopers. Er zijn motorische zenuwcellen, sensorische 
zenuwcellen en schakelcellen. Bundels zenuwcellen 
vormen zenuwen. Er zijn motorische-, sensorische- en
 gemengde zenuwen.

Neurotransmitters
Neurotransmitters zijn de signaalstofjes die zenuwimpulsen overdragen tussen zenuwcellen (neuronen) en/of kliercellen en spiercellen. Je zou het boodschappers kunnen noemen bestaande uit een chemische substantie. Elke boodschap begint met een elektrisch signaal. 

 
Minimale sterkte van een prikkel op een zintuigcel waarbij er een impuls ontstaat op de sensorische zenuw. Als de prikkel onder de drempelwaarde blijft, ontstaat er geen impuls en is er ook geen waarneming.




Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Impulsen
Een elektrische lading/signaal dat door zenuwcellen en hun uitlopers wordt vervoerd.

Prikkels



Drempelwaarde
Minimale sterkte van een prikkel op een zintuigcel waarbij er een impuls ontstaat op de sensorische zenuw. Als de prikkel onder de drempelwaarde blijft, ontstaat er geen impuls en is er ook geen waarneming.





Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 2
Maak een tabel waarin je de verschillen tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel kunt aantonen.
Verschil
Zenuwstelsel
Hormoonstelsel
Reactiesnelheid
Supersnel
Trager
Boodschapper
Neurotransmitters
Hormonen
Meting in binnenwereld of buitenwereld
Binnen- en buitenwereld
Binnenwereld

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 3
Als je kijkt naar de situatie waar we de les mee zijn begonnen. 
Je vangt een prikkel op, het verkeer komt op je af dus je krijgt prikkels van licht, beweging e.d. Die prikkels worden opgevangen door zintuigcellen die zich vaak in zintuigen bevinden. De zintuigcellen worden geprikkeld en er ontstaat een impuls. De impuls wordt door de zenuwen naar je hersenen geleid, door middel van het zenuwstelsel. In noodsituaties wordt je hartslag hierdoor versneld en je spieren spannen zich aan voor actie. Vervolgens ondersteunt het hormoonstelsel, dat trager werkt, het zenuwstelsel. Hierdoor worden de reacties zoals de hartslag en het aanspannen spieren in stand gehouden. Het hormoonstelsel maakt hormonen aan, zoals adrenaline. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen

Jij kan: 
  • Verklaren hoe het lichaam signalen communiceert met het lichaam; 
  • Kan benoemen hoe gedrag uiteindelijk tot stand komt; 
  • Kan uitleggen hoe een reflex tot stand komt; 
  • Kan verklaren hoe impulsief koopgedrag/eetgedrag tot stand komt. 

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Ik beheers deze leerdoelen
010

Slide 31 - Poll

This item has no instructions

Welk cijfer geef je deze les?
010

Slide 32 - Poll

This item has no instructions

Wat is er nodig om deze les met een hoger cijfer te beoordelen?

Slide 33 - Open question

This item has no instructions