B 5.2 Lezen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Wat leer je?

Je kunt 

een feit 

en een mening 

herkennen.

Feit

• Het is zo.
  
• Het is echt gebeurd.
  
• Je kunt het controleren.
  

Mening

• wat iemand vindt
• het is voor iedereen anders
• iedereen kan een andere mening hebben

Wat is waar over een mening?

1. Dit is echt gebeurd.
2. Piet kan een ander antwoord geven dan Jan
3. Het antwoord is voor Jan precies hetzelfde als voor Piet.
4. Een mening is nooit waar.

Piet zegt: 'Die jas is mij te klein!'
Jan zegt: 'Ik vind die jas niet mooi'.

1. Wat Jan en Piet zeggen is een feit.
2. Wat Jan en Piet zeggen is een mening.
3. Wat Piet zegt is een feit en wat Jan zegt is mening
4. Wat Piet zegt is een mening en wat Jan zegt is feit.

Wat is geen feit?

1. Het verhaal gaat over Paco en Yara.
2. Yara vindt zichzelf te dik.
3. Hij denkt dat het overlijden van zijn vader zijn schuld is.
4. Ik vind het een emotionele film.

Maken

Blz. 84 en 85

opdracht 3 - 8

Als je klaar bent:

Extra leestaak op blz. 127

opdracht 1 en 2

Wat leer je?

Je kunt een 

verwijswoord 

herkennen.

Verwijswoorden

• ze verwijzen naar een ander woord in de tekst
• ze komen voor een ander woord in de plaats: 

                         hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar.

• ze zorgen voor afwisseling

Waarom gebruik je verwijswoorden in een tekst?

Hoe kun je ontdekken waar een verwijswoord naar verwijst?

Maken

Blz. 87

opdracht 9 - 13

Als je klaar bent 

Leestaak opdr. 14 - 18

Wat heb je deze les geleerd?

Afblijven

Ik voel vlinders voor jou.

Ze vliegen rond in m'n buik naar beneden.

En je moet weten, dat ik van je hou.

En door die vibe blijf ik telkens weer zweven.