Antwoorden Eindexamentraining Hoofdstuk 6 A

EXAMENTRAINING H 6 A
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

EXAMENTRAINING H 6 A

Slide 1 - Slide

Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Slide

Echte leervragen
(K 1p) 1 a – 3
 b – 2
 c – 1
 Alleen een punt toekennen als alle drie goed zijn.

(T 2p) 2 1. meer, want consumenten kunnen (of durven) meer geld uit te
  geven en bij alles wat ze kopen betalen ze btw. (1p)
 2. minder, want bedrijven produceren meer en hebben daarbij meer
  werknemers nodig, zodat de werkloosheid daalt. (1p)

Slide 3 - Slide

Wat weet je over eigenwoningforfait en de hypotheekrente en hyptheek aflossing?
1
 Eigenwoningforfait € 240.000/ 100 x 0,75 = € 1.800
 Hypotheekrente € 210.000 / 100 x 3,5 = € 7.350
 

Eigenwoningforfait moet er altijd bij.
Hypotheekrente is een aftrekpost
MET DE ALLOSSING DOE JE NIKS. STAAT ER ALLEEN IN DE HOOP DAT JE ER WAT MEE GAAT DOEN!!!
2
 Eigenwoningforfait (a) € 1.800 (1p)
 Hypotheekrente (b) € 7.350 –
  Inkomen uit eigen woning (c) – € 5.550

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Hoe moest je dit berekenen?
Wanneer moet je bijbetalen en wanneer krijg je geld terug?
Loonheffing is wat je hebt betaald en inkomstenbelasting is wat je moet betalen.
Loonheffing kleiner dan inkomstenbelasting ---- bijbetalen
Loonheffing groter dan inkomstenbelasting------ geld terug
(T 1p) 4 Dirk krijgt aan belasting terug:
 € 9.284 – € 8.980 = € 304

Slide 6 - Slide

Hoe ga je deze vraag oplossen?
Bereken hoeveel belasting ze over deze € 3.000 moeten betalen.
Let op wat de vraag is en vergeet deze niet te beantwoorden.
(T 1p) 5 Joris: € 3.000 /100 x 37,35= € 1.120
 Marlie: € 3.000 / 100 x 49,50= € 1.485
 Marlie betaalt € 1.485 - € 1.220 = € 364 meer over deze € 3.000.

Slide 7 - Slide

Hoe bereken je de inkomstenbelasting?
K 1p) 6 Een progressief belastingtarief.
DENK ERAAN ALS JE WORDT GEVRAAGD EEN PROGRESSIEF BELASTINGSTELSEL TE BESCHRIJVEN DAN MOET ER ALTIJD IN JE ANTWOORD STAAN IN PROCENTEN OF IN VERHOUDING BETAAL JE MEER BELASTING
Een echte leervraag
Belasting box 1  € 18.332
Belasting box 3  €      38 +
                               € 18.370
Heffingskort       €   4.247 -      (€ 1,296 + € 2.951)
Inkomstenbel    €  14.123

Slide 8 - Slide

1
2
3
Wat als de inkomens met hetzelfde percentage stijgen of dalen?
Dan is er geen nivellering en geen denivellering omdat de inkomens met hetzelfde percentage stijgen of dalen.
(T 1p) 8 A

Slide 9 - Slide

Welke informatie heb je allemaal?
Wat willen ze dat je gaat doen?
Hoe ga je dat doen?
Berekenen belastbaar vermogen.
Denk even na wat is het belastbaar vermogen?
Benoem dit voor jezelf
Belastbaar vermogen is het vermogen in box 3 waar je mee gaat werken om je te betalen belasting in box 3 uit te rekenen.
Berekening: Vermogen in box 3 - heffingsvrij vermogen
Wat moet je nu doen?
Lees in de informatie bron

Neem 2,871 fictief rendement van belastbaar vermogen. Dat is wat de overheid denkt dat je rijker wordt van je vermogen.
Daar moet je 30% belasting over betalen.
T 2p) 9  Zijn vermogen is € 16.500 + € 20.000 = € 36.500
  Heffingsvrij vermogen € 25.000 -
  Belastbaar vermogen € 11.500 (1p)
  Gemiddeld rendement  € 11.500 / 100 x 2,871= € 330,17
  € 330,17 / 100 x 30 = € 99,05 (1p)

Slide 10 - Slide

10
11
Volgende bladzijde
Salaris + vakantiegeld: (€ 3.950 × 12) / 100 X 108 = € 51.192
Andere inkomsten: € 1.770 + € 3.920 =                    € 5.690 + = 1p
• Aftrekposten: € 251.000/ 100 X2,4 + € 1.200  =       € 7.224 –
Belastbaar inkomen                                                      € 49.658

Samed heeft gelijk.
Yasmine gaat ervan uit dat ze over haar hele inkomen 49,5% inkomstenbelasting betaalt in box 1, terwijl dat tarief alleen geldt voor het gedeelte vanaf € 68.508. Over de eerste € 68.508 van haar inkomen betaalt ze 37,1%.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

11
1 niet hoger of lager
2 minder

Slide 13 - Slide