klas 2b formatief moment belastingrecht

Formatief meetmoment 3 hoofdstukken
Inleiding Belasting recht
Inkomstenbelasting
loonbelasting

Doel om te meten waar je staat na de eerste onderwerpen
1 / 37
next
Slide 1: Slide
rechtenMBOStudiejaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Formatief meetmoment 3 hoofdstukken
Inleiding Belasting recht
Inkomstenbelasting
loonbelasting

Doel om te meten waar je staat na de eerste onderwerpen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welke van de volgende belastingen is GEEN proportioneel tarief
A
Omzetbelasting
B
Kansspelbelasting
C
Inkomstenbelasting box 1
D
Accijns

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

De automobilist betaalt wegenbelasting. In kader van welk beginsel betaalt hij deze belasting?
A
Beginsel van bevoorrechte verkrijging
B
Beginsel van minste pijn
C
Draagkrachtbeginsel
D
Profijtbeginsel

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Op welk beginsel is Box 1 inkomen uit werk en wonen gebaseerd?
A
Beginsel van de minste pijn
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel
D
Beginsel van bevoorrechte verkrijging

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke van de volgende belastingen is een INDIRECT belasting?
A
Loonbelasting
B
BTW
C
Kansspelbelasting
D
Assurantiebelasting

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Materieel belastingrecht gaat over de inhoud.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel boxen heeft de inkomstenbelasting?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

In welke box vinden we de "inkomen uit aanmerkelijk belang"
A
1
B
2
C
3

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

In welke box valt de winst die Michel heeft gemaakt met zijn eenmanszaak?
A
1
B
2
C
3

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

In welke box valt de de 2e baan die Harold heef genomen om zo straks zijn droomauto mee te kunnen betalen?
A
1
B
2
C
3

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

In welke box valt je vermogen?
A
1
B
2
C
3

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

in welke box of boxen hebben we te maken met belastingschijven?
A
1
B
2
C
3
D
1 en 3

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld berekenen inkomsten uit woning
Leo heeft een jaarsalaris van € 40.000. Hij heeft een huis waarop een hypotheek gevestigd is van € 200.000 tegen een rentepercentage van 2%. De WOZ-waarde is ook vastgesteld op € 200.000. Wat is het belastbaar inkomen van Leo?

Inkomen uit werk:                                                            € 40.000
Inkomen uit woning (eigenwoningforfait):          €    1.200               (200.000:100*0,60)
                                                                                                 ---------- +
                                                                                                  € 41.200
Hypotheekrenteaftrek:                                                  €   4.000
                                                                                                  ---------- - 
INKOMEN BOX 1:                                                                € 37.200

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wie bepaalt de WOZ-waarde van een woning?
A
de verkoper van een woning
B
het Rijk
C
de hypotheekverstrekker
D
de gemeente

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Hoe hoog is het eigenwoningforfait voor een gemiddelde woning?
A
0,6%
B
0,5%
C
6%
D
5%

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Koen heeft een huis waarop een hypotheek gevestigd is van 400.000 tegen een rentepercentage van 4%. De WOZ-waarde is ook vastgesteld op 400.000. En dit gaat om een WOZ percentage van 0,60%
1. Wat is belastbaar inkomen uit de woning van Koen?
2. Wat is de hypotheekrenteaftrek van Koen?


Slide 19 - Open question

0,006  eigenwoningforfait * 400.000 WOZ = 2.400 
de hypoaftrek = 400.000 * 4% =16.000

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Geef aan wat Frits betaalt aan belasting met een inkomen van 100.000 in:
schijf I:
schijf II:
Totaal:

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Leontine heeft een jaarsalaris van 80.000. Zij heeft een huis waarop een hypotheek gevestigd is van 300.000 tegen een rentepercentage van 4%. De WOZ-waarde is vastgesteld op 280.000. Wat is het belastbaar inkomen van Leontine?
Inkomen uit werk:
Inkomen uit woning:
Hypotheekrenteaftrek:
Belastbaar inkomen:

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Belastbaar inkomen 
Leontine heeft een jaarsalaris van 80.000. Zij heeft een huis waarop een hypotheek gevestigd is van 300.000 tegen een rentepercentage van 4%. De WOZ-waarde is vastgesteld op 280.000. Wat is het belastbaar inkomen van Leontine?

Inkomen uit werk:                                                80.000
Inkomen uit woning: 0,006%*280.000 =      1.680 +
                                                                                     81.680
Hypotheekrenteaftrek: 0,004*300.000 = 12.000 -
Belastbaar inkomen:                                         69.680

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel inkomstenbelasting betaalt Leontine nu? Haar belastbaar inkomen is dus 69.680.

Schijf 1:
+ Schijf 2:
-/- Heffingskorting:
= Totaal:

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Haar belastbaar inkomen, dus het inkomen uit werk en wonen en minus de aftrekpost hypotheekrenteaftrek was:          69.680
2) Hoeveel inkomstenbelasting betaalt Leontine?
Schijf 1: (37,35%*68.508) =                                   25.587
Schijf 2: (69.680-68.508) =1.172)*49,50% =         580       +
                                                       Heffingskorting: 3.000         -
                                                      26.167-3.000=       23.167

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Stelling: aftrekposten verminderen het belastbaar inkomen!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Partneralimentatie kan je als aftrekpost opvoeren in box 1!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Heffingskortingen kan je alleen in Box 1 aftrekken en vermindert het belastbaar inkomen!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt bedoeld met een belastingobject?
A
Dit is altijd een roerende zaak waarover je belasting betaalt
B
Dit is de persoon die belasting moet betalen
C
Dit is een vrijgestelde zaak waarvoor je geen belasting betaalt
D
Dat is datgene waarover belasting wordt geheven

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je het bedrag dat een beginnende ondernemer mag aftrekken van zijn winst voordat er inkomstenbelasting wordt geheven?
A
Startersaftrek
B
Beginnersaftrek
C
Motivatie korting
D
Rendementsgrondslag

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is bij loonbelasting het belastingobject?
A
De betaalde BTW
B
Je gewerkte uren
C
Je genoten loon

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wie is de inhoudsplichtige voor de loonbelasting
A
De werknemer
B
De werkgever of uitkeringsinstantie
C
De belastingdienst
D
De belastingplichtige

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de reden dat loonbelasting ook wel VOORHEFFING wordt genoemd?
A
Je hoeft nooit meer inkomstenbelasting te betalen
B
Omdat je je nettosalaris per maand ontvangt
C
Een deel van de verschuldigde inkomstenbelasting wordt door je werkgever betaalt
D
Wat??

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions