MC T3A All Right hh 3.3, new 3.4 & grammar 3.5

English M3: Unit 3.3 & 3.4 & 3.5
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

English M3: Unit 3.3 & 3.4 & 3.5

Slide 1 - Slide

This class:
- Looking back at Unit 3.3: do you know the words and grammar?

- 3.3 Leerdoel: Je weet de betekenis van Engelse woorden rondom het thema 'health’ en kunt ze gebruiken. 
- 3.3 Leerdoel: Je kent de zinnen (expressions) van Unit 3.3 en kunt ze gebruiken.

-  3.4 leerdoelJe kunt some, any en de woorden die hiermee beginnen (something, anything, etc.) correct gebruiken. 

Slide 2 - Slide

2. Words Lesson 2 E-N
Leerdoel: Je weet de betekenis van Engelse woorden rondom het thema ‘health’ en kunt ze gebruiken. 

Lees de woordjes door van Unit 3, Lesson 3 (blz. 172)
Daarna kijken we of je al wat woordjes herkent. 
Maak opdr. 2, 4, 5, 6 & 9. 
Of: inzien schrijftoets

Slide 3 - Slide

chemist
A
bacterie
B
hygienisch
C
medicijn
D
apotheek

Slide 4 - Quiz

to increase
A
hinderen, last geven
B
verhogen, toenemen
C
genezen
D
herstellen

Slide 5 - Quiz

to cure
A
zwanger
B
jeuken
C
genezen
D
herstellen

Slide 6 - Quiz

Sitting in the grass gave me A RASH on my legs.

Slide 7 - Open question

Here's a paper in case you have to VOMIT.

Slide 8 - Open question

Erik was so scared he felt like he was going to FAINT.

Slide 9 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
Heb je iets ongebruikelijks gedaan of gegeten?

Slide 10 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
Ik drink bijna nooit meer dan twee glazen water per dag.

Slide 11 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
Vermijd schaaldieren de volgende keer als je eten bestelt.

Slide 12 - Open question

Looking back;
I already know a lot of the English-Dutch words and expressions from Lesson 3 (fill in the 'leerdoelenkaart')
A
Yes, I do
B
Yes, I'm starting to learn them
C
No, I still don't know a lot of them
D
No, I still don't know any of them

Slide 13 - Quiz

SOME & ANY
Betekenis: een paar, een beetje, wat, enkele
Maar wanneer gebruik je some en wanneer gebruik je any?

Slide 14 - Slide

SOME



ANY 
Gebruik je bij: 

- (+) Bevestigende zinnen;

- (?) Vragen waarbij je verwacht dat het antwoord "ja" is (een verzoek, aanbod, voorstel)

Would you like some coffee? 
I'd love some coffee.




Gebruik je bij: 

- (-) Ontkennende zinnen;

- (?) Vragen waarbij je het antwoord niet weet of verwacht dat het "nee" is.

There aren't any cookies left.
Are there any cookies left?

Slide 15 - Slide

SOME / ANY

They didn't make ... mistakes
A
some
B
any

Slide 16 - Quiz

SOME / ANY

I am going to buy ... flowers.
A
some
B
any

Slide 17 - Quiz

SOME / ANY

Those apples look nice! Shall we get ...?
A
some
B
any

Slide 18 - Quiz

iemand
ergens
iets
een beetje / wat
some
somewhere
anywhere
someone / somebody
anyone / anybody
anything
something

any

Slide 19 - Drag question

I've got __________ in my eye.
A
something
B
anything

Slide 20 - Quiz

There is ____ at the door.

A
someone
B
anyone
C
somebody
D
anybody

Slide 21 - Quiz

We haven’t heard ____ from Peter, is he ill?

A
something
B
anything

Slide 22 - Quiz

Looking back;
I understand the grammar about 'some/any' and can use it in an exercise.
A
Yes, I understand and can use some/any
B
Yes, I'm starting to understand but I still need more practise
C
No, I still think it's difficult, but I will practise and learn.
D
No, I don't think I'll ever understand

Slide 23 - Quiz

This class: now it's your turn


Unit 3.4: maak opdr. 1, 2, 5, 6, 7 & 8

Learn words 3.4 & grammar 3.4


Slide 24 - Slide

Looking forward: grammar 3.5
Can / could / be able to / be allowed to


Slide 25 - Slide

CAN / CAN'T
  • Kunnen
Can you open this jar?
Kun je deze pot openen?
  •  Mogen
No, you can’t borrow my coat.
Nee, je mag mijn jas niet lenen.

Slide 26 - Slide

COULD / COULDN'T
  • Zou kunnen
It could be a problem.
Het zou een probleem kunnen zijn.
  • Verleden tijd van can
I couldn’t finish it yesterday.
Ik kon het gisteren niet afmaken.
  • Beleefd vragen om hulp / toestemming
Could you open the window, please?
Zou je het raam kunnen openen, alsjeblieft?


Slide 27 - Slide

TO BE ABLE TO
  • Kunnen / in staat zijn
He was able to help me quickly.
Hij was in staat om me snel te helpen.

Was he able to repair it?
Kon hij het repareren?






Slide 28 - Slide

TO BE ALLOWED TO
  • Mogen / toestemming hebben
Are you allowed to stay out late?
Mag jij tot laat buiten blijven?

He wasn’t allowed to date her.
Hij mocht niet met haar daten.









Slide 29 - Slide

Homework Next Week
Right now:      Do the 'oefentoets Unit 3'

Homework:
- Unit 3.4: maak opdr. 1, 2, 5, 6, 7 & 8
- learn words and grammar Unit 3 Lesson 4 (p. 173-174)
- learn the irregular verbs p. 190-191

Slide 30 - Slide