What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Signaalwoorden
Nederlands: Signaalwoorden
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands: Signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik wat signaalwoorden zijn en kan ik deze vinden in een tekst of zin.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s
Slide 4 - Slide
Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.
Slide 5 - Slide
Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens
Slide 6 - Slide
Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)
Slide 7 - Slide
Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan
Slide 8 - Slide
Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van
Slide 9 - Slide
Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals
Slide 10 - Slide
Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,
Slide 11 - Slide
Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat
Slide 12 - Slide
Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat
Slide 13 - Slide
Ik voer dit onderzoek uit ZODAT ik kan bewijzen dat dit plan niet moet worden uitgevoerd.
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
doel - middel
D
reden
Slide 14 - Quiz
Ik ben vandaag iets later thuis, WANT ik ga eerst nog even boodschappen doen.
A
Samenvatting
B
oorzaak
C
Doel-middel
D
Reden
Slide 15 - Quiz
VANWEGE het lawinegevaar konden we niet gaan skiën.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Samenvatting
Slide 16 - Quiz
Hij ging op tijd van huis vanmorgen. TOCH miste hij de trein.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Tegenstelling
D
Conclusie
Slide 17 - Quiz
AL MET AL zie ik maar één mogelijkheid, stoppen met roken
A
Conclusie
B
Toelichting
C
Samenvatting
D
Opsomming
Slide 18 - Quiz
Het Rode Kruis zoekt dringend vrijwilligers OM aan de groeiende hulpvraag TE kunnen voldoen
A
Oorzaak-gevolg
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Doel-middel
Slide 19 - Quiz
Ik heb een uur intensief gesport, TOCH ben ik niet moe
A
tegenstelling
B
toelichting
C
voorwaarde
Slide 20 - Quiz
Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken EN een pizza. Hier is sprake van een....
A
Tegenstelling
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Toelichting
Slide 21 - Quiz
Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op...……
malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
zodat
C
als gevolg van
D
echter
Slide 22 - Quiz
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen.....
dit kan niet want ik heb geen geld
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
toch
Slide 23 - Quiz
We zijn nog geen achttien jaar...…
we mogen nog geen alcohol kopen
A
tenzij
B
dus
C
zodat
D
want
Slide 24 - Quiz
.....Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende
A
Tenzij
B
Hoewel
C
Omdat
D
Zodat
Slide 25 - Quiz
Vul het juiste signaalwoord in
De nieuwslezer zei dat het ging regenen, ..... de zon schijnt al de hele dag
A
maar
B
want
C
zoals
Slide 26 - Quiz
Vul het juiste signaalwoord in
Er was brand in de keuken ontstaan en .... bleef het restaurant vandaag dicht.
A
alsnog
B
waarom
C
daarom
Slide 27 - Quiz
Vul het juiste signaalwoord in.
..... je bij ons stage wilt lopen, kun je een motivatiebrief sturen.
A
Zoals
B
Omdat
C
Als
Slide 28 - Quiz
Vul het juiste signaalwoord in.
Als je .... meer winst wil maken, moet je meer reclame maken.
A
daarom
B
zodat
C
dus
D
en
Slide 29 - Quiz
Kortom, ik heb het best goed gedaan.
'kortom' is een signaalwoord voor het verband:
A
opsomming
B
samenvatting
C
conclusie
D
tijd
Slide 30 - Quiz
We verkopen veel sportartikelen, zoals schoenen, sokken en ballen.
'Zoals' is het verband...
A
reden
B
oorzaak-gevolg
C
toelichting of voorbeeld
D
samenvatting
Slide 31 - Quiz
Ik heb een pen om te schrijven.
'Om... te' is het verband...
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie
Slide 32 - Quiz
Ik wil graag naar school, maar ik ben ziek. 'Maar' is signaalwoord voor het verband:
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie
Slide 33 - Quiz
Hij heeft plezier in zijn stage, ..... hij veel mag doen.
A
want
B
omdat
C
kortom
D
maar
Slide 34 - Quiz
..... de treinen niet rijden, kan ik niet naar school.
A
doordat
B
daarna
C
daarom
D
kortom
Slide 35 - Quiz
Samenhang
Bouwsteen 4 starten met lezen/luisteren
(als de eindtoets van hoofdstuk 3 gemaakt is)
Slide 36 - Slide
More lessons like this
Signaalwoorden
14 days ago
- Lesson with
35 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Signaalwoorden
January 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Signaalwoorden
January 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
signaalwoorden 3
November 2021
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Les 80: Oefenen met signaalwoorden
May 2022
- Lesson with
28 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefenen met signaalwoorden
March 2021
- Lesson with
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefenen met signaalwoorden
January 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Nederlands samenhang en signaalwoorden
May 2024
- Lesson with
23 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1