This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Woordenschat 3F
Slide 1 - Slide
1. Eufemisme
Een eufemisme is een stijlfiguur waarmee iets mooier, vriendelijker en/of minder onaangenaam wordt voorgesteld dan het in werkelijkheid is. Verbind een cijfer met de juiste letter.
Slide 2 - Slide
Prijscorrectie
vomeren
Anders begaafd
ruimen
Inactief
werkloos
gehandicapt
prijsverhoging
braken
afmaken van vee
Slide 3 - Drag question
2. Contaminatie
Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.
Voorbeelden:
Deze computer kost duur. (kost veel of is duur)
Ik zal dat nachecken. (nakijken of checken)
Noteer A. de contaminatie B. de delen waaruit de contaminatie is uit samengesteld.
Voorbeeld: We hebben soep even snel opgeconsumeerd.
A= opgeconsumeerd B= opeten en consumeren
Slide 4 - Slide
We zullen de wond goed moeten ontreinigen.
Slide 5 - Open question
De conrector zou dat wel even nachecken.
Slide 6 - Open question
Volgens mijn mening kan dit niet langer.
Slide 7 - Open question
Jij zal dat overnieuw moeten maken.
Slide 8 - Open question
3. Functiewoorden
Woorden die de functie van een tekstgedeelte weergeven. Wat betekenen de functiewoorden? Kies de juiste betekenis.
Slide 9 - Slide
Aanleiding
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
Slide 10 - Quiz
Constatering
A
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel
D
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
Slide 11 - Quiz
Relativering
A
Overtuigen dat de waarnemingen juist zijn.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
Slide 12 - Quiz
Definitie
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
D
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
Slide 13 - Quiz
Tegenwerping
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
Slide 14 - Quiz
Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
Slide 15 - Quiz
Nuancering
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
D
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
Slide 16 - Quiz
Probleemstelling
A
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
Slide 17 - Quiz
Anekdote
A
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
B
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
D
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
Slide 18 - Quiz
Facet
Ga naar Facet (toets dit in op Google) en bekijk twee examens lezen/ luisteren 3F. Je kijkt goed naar de vragen. Mocht er een vraag tussen staan die je niet begrijpt, zet die dan op de volgende slide. Ik kom hier uiteraard op terug.