Rekenen D1 Paragraaf 1.3

                                                          Welkom!


Vak: Rekenen mbo niveau 4
Blok 1 les 4
1 / 45
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

                                                          Welkom!


Vak: Rekenen mbo niveau 4
Blok 1 les 4

Slide 1 - Slide

This item has no instructions



Hoofdstuk 1 Grootheden en eenheden
Paragraaf 1.3 Gewicht

Domein 1
Toets 1
Domein 2
Toets 2
Domein 3
Toets 3
Domein 4
Toets 4
Domein 5
Examen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lezen H1


Groep: PBSD 

Vak: Nederlands blok 1

Docent: mevrouw K. van Zaalen

Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
Les 5
Les 6
Les 7
Les 8
Les 9
Les 10
Introductie
Par. 1.1
Par. 1.2
Par. 1.3
Par. 1.4
Par. 1.5
Par. 1.6
Par. 1.7
Par. 1.8
TOETS
Wat gaan we doen?
Starten
Opstarten van de les
Kennis activeren
Uitleg par. 1.3 Gewicht
Kennis trainen
Maken (selectie van) opdrachten par. 1.3
Kennis checken
Nabespreken (selectie van) opdrachten par. 1.3
Kennis toetsen
Toetsen examenopdracht met toelichting
Afronden
Beantwoorden van individuele vragen
Enquete!

Slide 3 - Slide

https://forms.gle/3asyx6kFjkGW2aht5


Hoe reken je in de praktijk?
Ab werkt drie dagen in de week en volgt daarnaast de versnelde opleiding tot sociaal werker. Hij heeft 2,5 uur per week rekenles. Daarbij is een aanwezigheidsplicht van 80% vereist. Ab ziet op zijn iPhone dat hij tijdens zijn tweede les 1:33 uur aanwezig is geweest. Tot zijn verbazing ziet hij na de les dat zijn docent hem toch op afwezig heeft gezet.

a. Bereken hoeveel minuten Ab aanwezig moet zijn tijdens zijn rekenlessen.
b. Leg in je eigen woorden uit waarom de docent Ab op afwezig heeft gezet. 

timer
3:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions





a. Bereken hoeveel minuten Ab aanwezig moet zijn.
A
120 minuten
B
133 minuten
C
150 minuten
D
250 minuten

Slide 5 - Quiz

1 uur = 60 minuten
2 uur = 120 minuten
0,5 uur = 30 minuten

2,5 uur = 120 + 30 = 150 minuten

80% van 150 =  150 x 0,8 of 
150 : 100 x 80 = 120 minuten


b. Leg in je eigen woorden uit waarom de docent Ab op
afwezig heeft gezet.

Slide 6 - Open question

De docent heeft Ab op afwezig gezet, omdat hij 93 minuten aanwezig was en hij 120 minuten aanwezig had moeten zijn. 

Paragraaf 1.3 Gewicht

Leerdoelen


  • Ik kan rekenen met gewichtsmaten.



Slide 7 - Slide

This item has no instructions




Hoeveel rekensprongen moet je maken als je omrekent
van centigram naar kilogram?
A
3 sprongen
B
4 sprongen
C
5 sprongen
D
6 sprongen

Slide 8 - Quiz

cg - dg - g - dag - hg - kg
      1       2    3         4      5




2,1 gram =
A
21 decigram
B
210 centigram
C
2100 milligram
D
A + B + C

Slide 9 - Quiz

2,1 x 10 = 21 decigram
2,1 x 10 x 10 = 210 centigram
2,1 x 10 x. 20 x 10 = 2100 milligram




5,1 ton =
A
5,1 kilogram
B
51 kilogram
C
510 kilogram
D
5100 kilogram

Slide 10 - Quiz

5,1 x 1000 = 5100 kilogram

Aan het werk via de korte route
  • Blijf ingelogd in ZOOM.
  • Zet het geluid van de les uit.
  • Maak de opdrachten van de korte route van par. 1.3.
  • Meld je tijdig voor de examenopdracht.
 

Voortgang
Ik volg tijdens de les de voortgang van je opdrachten.

Slide 11 - Slide

Korte route 
timer
5:00
Pauze

Slide 12 - Slide

This item has no instructions


Aan het werk via de basisroute
Tijdens de basisroute behandelen we alle lesstof die wordt getoetst bij het examen rekenen. We herhalen daarnaast een deel van de basisvaardigheden. Deze week behandelen we de lesstof over handig rekenen bij het vermenigvuldigen en delen.

Slide 13 - Slide

Vermenigvuldigen met een kolom?
Oefen met Basisvaardigheden 7.

Delen met een staartdeling?
Oefen met Basisvaardigheden 8.


9 Handig rekenen bij het vermenigvuldigen en delen (1)

Leerdoelen


  • Ik kan splitsen bij vermenigvuldigen.



Slide 14 - Slide

This item has no instructions



Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

42 x 27 = ...
A
27 x 27 en 15 x 27
B
40 x 27 en 2 x 27

Slide 15 - Quiz

40 x 27 = 1080      of  10 x 27 x 4 = 1080
   2 x 27 =     54 +
               ------
                 1134




Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

23 x 16 = ...


A
Door eerst 20 x 16 te doen en daarna 3 x 16 erbij te doen.
B
Door eerst 22 x 16 te doen en daarna 1 x 16 erbij te doen.

Slide 16 - Quiz

Handig vermenigvuldigen?

20 x 16 = 320 
  3 x 16 =   48 +
               ------
                 368

9 Handig rekenen bij het vermenigvuldigen en delen (2)

Leerdoelen


  • Ik kan splitsen bij delen.



Slide 17 - Slide

This item has no instructions



Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

117 : 9 =
A
Door 90 : 9 te doen en daarna 27 : 9.
B
Door 99 : 9 te doen en daarna 18 : 9.

Slide 18 - Quiz

Handig delen?

99 : 9 = 11
18 : 9 =   2 +
             ------
             13 

90 : 9 = 10
27 : 9 =   3 +
             ------
              13 


Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

144 : 8 = ...
A
80 : 8 en 64 : 8
B
120 : 8 en 24 : 8

Slide 19 - Quiz

80 : 8 = 10
64 : 8 =   8 +
             ------
              18 

9 Handig rekenen bij het vermenigvuldigen en delen (3)

Leerdoelen


  • Ik kan verdubbelen en halveren.



Slide 20 - Slide

This item has no instructions



Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

0,5 x 16 = ...
A
Door 0,5 te verdubbelen.
B
Door 16 te verdubbelen.

Slide 21 - Quiz

1 x 16 = 16
16 : 2 (0,5) = 8


Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

500 x € 1,36 = ...
A
Door 500 te verdubbelen.
B
Door € 1,36 te verdubbelen.

Slide 22 - Quiz

(500 x 2 =) 1000 x € 1,36 = € 136,00
€ 136,00 : 2 = € 68,00

9 Handig rekenen bij het vermenigvuldigen en delen (4)

Leerdoelen


  • Ik kan de deler en deeltal vermenigvuldigen met 10, 100 of 1000.



Slide 23 - Slide

This item has no instructions



Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

0,64 : 0,08 =
A
Door de beide getallen maal 10 te doen.
B
Door de beide getallen maal 100 te doen.
C
Door de beide getallen maal 1000 te doen.
D
Ik weet het niet.

Slide 24 - Quiz

0,64 x 100 = 64
0,08 x 100 =   8

64 : 8 = 8


Hoe kan je deze som handig uitrekenen?

5,5 : 0,25 = ...
A
Door de beide getallen maal 10 te doen.
B
Door de beide getallen maal 100 te doen.
C
Door de beide getallen maal 1000 te doen.
D
Ik weet het niet.

Slide 25 - Quiz

5,5 x 100 = 550
0,25 x 100 = 25
550 : 25 = 22

500 : 25 = 20
  50 : 25 =    2
timer
5:00
Pauze

Slide 26 - Slide

This item has no instructions


Paragraaf 1.3 Gewicht basisroute
Leerdoelen
  • Ik kan rekenen met gewichtsmaten.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions


Aan het werk via de basisroute
  • Maak opdracht 8 en 9 van paragraaf 1.3.
 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions


Opgaven pagina 13
timer
15:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions




8. Nederland heeft 17 miljoen inwoners. Hoeveel ton papier verbruikt Nederland ongeveer per jaar volgens dit artikel?
A
2 805 000 ton
B
28 050 000 ton
C
280 500 000 kg
D
2 805 000 000 kg

Slide 30 - Quiz

17 000 000 x 165 kg = 2 805 000 000 kg
2 805 000 000 : 1000 = 2 805 000 ton





9a. Hoeveel kilogram weegt 1dm3 potgrond?
A
36 kg
B
3,6 kg
C
0,36 kg
D
0,036 kg

Slide 31 - Quiz

360 : 1000 = 0,36 kg





9b. Hoeveel kilogram weegt een zak potgrond?
A
1,44 kg
B
14,4 kg
C
144 kg
D
1440 kg

Slide 32 - Quiz

1 zak is 40 liter
40 x 0,36 kg = 14,4 kg

Aan het werk via de basisroute
  • Maak opdracht 10 en 11 van paragraaf 1.3.
 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions


Opgaven pagina 13
timer
20:00

Slide 34 - Slide

This item has no instructions





10a. Hoeveel kilogram weegt 420 kuub?
A
24 780 kg
B
247 800 kg
C
62 160 kg
D
621 600 kg

Slide 35 - Quiz

1 m3 = 1 kuub

1 kuub weegt 1480 kilo

420 kuub x 1480 kg = 621 600 kg




10b. Hoe vaak moet de kiepwagen heen en
weer rijden om een berg zand van 420 kuub weg te brengen?
A
9 keer
B
10 keer
C
11 keer
D
12 keer

Slide 36 - Quiz

Er moet 621 000 kg worden vervoerd.
Er kan 59 ton in de laadwagen.

59 x 1000 kg = 59000 kg
621 660 kg : 5900 kg = 10,5 = 11 rijbeurten




11. Hoeveel gram weegt de bril van Job inclusief
de kunststof glazen?
A
28,2 g
B
36,7 g
C
41 g
D
58 g

Slide 37 - Quiz

Een bril heeft een montuur en 2 glazen.

15,4 g + 12,8 g (= 12 800 mg) x 2 = 41 g




11b. Hoeveel gram meer weegt de bril van Job
met normale glazen dan met kunststof glazen?
A
17 g
B
18 g
C
19 g
D
20 g

Slide 38 - Quiz

Normaal 21,3 g (= 21 300 mg) x 2 = 42,6 g
Kunststof 12,8 g (12 800 mg) x 2 = 25,6 g

42,6 g - 25,6 g = 17 g
timer
5:00
Pauze

Slide 39 - Slide

This item has no instructions


Paragraaf 1.3 Oefenen met examenopdrachten
Bij het maken van je examen kijken examinatoren niet alleen naar of je het juiste antwoord op de vraag kan geven. Zij willen ook weten hoe je tot dat antwoord bent gekomen. Dat kan je laten zien door een berekening te maken en die op te schrijven. Dat oefenen we bij het maken van de wekelijkse examenopdrachten. 

Slide 40 - Slide

This item has no instructions


Examenopdracht
Juan vervoert twee pallets met stenen. Een
pallet weegt 630 kg. Het gewicht van de auto
is 2,4 ton. De aanhanger weegt 150 kg.

a. Bereken wat het totale gewicht is dat Juan
    moet vervoeren.

b. Leg in je eigen woorden uit welk rijbewijs
   Juan nodig heeft.
timer
10:00

Slide 41 - Slide

This item has no instructions





a. Hoeveel kilogram vervoert Juan in totaal?
A
630 kg
B
780 kg
C
1260 kg
D
1410 kg

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions





b. Welk rijbewijs heeft Juan nodig?
A
rijbewijs B
B
rijbewijs B + code 96
C
rijbewijs BE
D
Ik weet het niet

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions


Hoe schrijf je dat op bij je examen?
Opdracht a
630 kg x 2 + 150 kg = 1410 kg

Opdracht b
Juan heeft rijbewijs BE nodig, want de maximaal toegestane
massa van de aanhanger en de pallets is hoger dan 1400 kg.
Wat weet je al?
Je weet wat een pallet weegt.
Die weegt 630 kilogram.

Je weet wat de auto weegt.
Die weegt 2,4 ton.

Je weet wat de aanhanger weegt.
Die weegt 150 kg.

Je weet het maximale laadvermogen per rijbewijs.

Slide 44 - Slide

This item has no instructions


Heb je je leerdoelen gehaald?

Leerdoelen

  • Ik kan rekenen met gewichtsmaten.


Volgende week

Slide 45 - Slide

This item has no instructions