4de naamval_der-groep Beknopt

De 1ste en 4de naamval - deel 2
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De 1ste en 4de naamval - deel 2

Slide 1 - Slide

Zijn er vragen over de vorige les?
Iets wat nog onduidelijk is?
timer
1:00

Slide 2 - Open question

Welke woorden horen bij de ein-groep?
timer
1:00

Slide 3 - Open question

Waarom horen deze woorden bij elkaar?

Slide 4 - Open question

de uitgangen van de EIN-groep
(https://www.youtube.com/watch?v=70zGbqIBz50&feature=emb_logo )

Slide 5 - Slide

0

Slide 6 - Video

Hoe zou dus de uitgang moeten zijn bij de volgende zin:
"Kennst du unser..... Bruder?"
A
unser
B
unseren
C
unsen
D
unsere

Slide 7 - Quiz

En bij deze zin:
"Jan sucht sein..... Fußball (m)"
A
seinen
B
seine
C
sein
D
seiner

Slide 8 - Quiz

"Jan sucht seinen Fußball"
ein Fußball
der Fußball
dieser Fußball

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Welk woord hoort bij welke groep thuis? Sleep de woorden naar de juiste groep. 
Ein-Gruppe
Der-Gruppe
der
die
das
dies-
jen-
jed-
manch- 
solch- 
welch-
all-
ein-
kein-
mein-
dein-
sein- 
ihr- 
unser- 
euer- 
Ihr- 
ihr-

Slide 11 - Drag question


D____ Hamburger (m) ist lecker.
A
Das
B
Die
C
Der
D
Den

Slide 12 - Quiz


Ich esse d____ Hamburger (m) auf.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 13 - Quiz


D____ Mann (m) hat eine Frau.
A
Der
B
Die
C
Das
D
Den

Slide 14 - Quiz


Der Mann hat e____ Bruder (m).
A
ein
B
einen
C
eine
D
einer

Slide 15 - Quiz


Ich sehe d____ Mann (m).
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 16 - Quiz


Wo liegt (mijn) Zeitung (v)?
A
mein
B
meine
C
deine
D
meinen

Slide 17 - Quiz


Wer hat (mijn) Zeitung (v) gesehen?
A
mein
B
meine
C
deine
D
meinen

Slide 18 - Quiz


Wer hat (mijn) Bleistift (m) gesehen?
A
mein
B
meine
C
deine
D
meinen

Slide 19 - Quiz


Er sucht (zijn)_____ Geld (o).
A
seinen
B
sein
C
seines
D
seine

Slide 20 - Quiz

Noem een zin in het Duits, waar een 4de naamval in staat. Gebruik de woorden uit het volgende rijtje:
Frau (v) / Mann (m) / kauft/ isst / Kuchen (m) / Hose (v) / Apfel (o)

Slide 21 - Open question

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Link