3.4.3. herhaling

3.4.3. herhaling
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Hulpwerkwoord en voltooid deelwoord
1 / 27
next
Slide 1: Slide
Taal / spellingBasisschoolGroep 5,6

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

3.4.3. herhaling
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Hulpwerkwoord en voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, dingen

Bijvoorbeeld: 
De jongen 
De kat
De tafel

Slide 2 - Slide

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De Nederlandse vlag is rood, wit en blauw.
A
Nederlandse
B
vlag
C
rood
D
blauw

Slide 3 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Wij zeilen over de Friese meren.
A
zeilen
B
Friese
C
over
D
meren

Slide 4 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Zij gaan naar een Zeeuwse camping.
A
zij
B
gaan
C
Zeeuwse
D
camping

Slide 5 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De wol van Texelse schapen is heerlijk zacht.
A
wol
B
Texelse
C
schapen
D
zaht

Slide 6 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Houd jij van Gelderse rookworst?
A
rookworst
B
houd
C
jij
D
Gelderse

Slide 7 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord in de zin. 

Let op! Er kunnen soms zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden in één zin staan.

Slide 8 - Slide

Wat is het bijv. nw?
Ik draag een gebreide trui.

Slide 9 - Open question

Wat is het bijv. nw?
We eten vanavond gevulde kalkoen.

Slide 10 - Open question

Wat is het bijv. nw?
We eten vanavond gevulde kalkoen.

Slide 11 - Open question

Wat is het bijv. nw?
Mama haalt een vierkante ovenschaal uit de oven.

Slide 12 - Open question

Wat is het bijv. nw?
Ik loop naar de gedekte tafel.

Slide 13 - Open question

Wat is het bijv. nw?
Hij gaat naar een nieuwe school.

Slide 14 - Open question

Wat is het bijv. nw?
Koopt Bas vers brood?

Slide 15 - Open question

Wat is het bijv. nw?
Ligt zij op de grote bank?

Slide 16 - Open question

Hulpwerkwoord en voltooid deelwoord

Hulpwerkwoord heeft een beetje hulp nodig van een ander werkwoord. Anders betekent het woord niks. 
Bijvoorbeeld: hebben en zijn. 

Voltooid deelwoord
Werkwoord vaak met ge- be- of ver-

Slide 17 - Slide

Wat is het hulpwerkwoord?
Wat is er op je kamer gebeurd?
A
Wat
B
is
C
kamer
D
gebeurd

Slide 18 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord?
Had ik je dat nog niet verteld?
A
verteld
B
had
C
nog
D
ik

Slide 19 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord?
Ik heb hem gisteren veranderd.
A
gisteren
B
hem
C
veranderd
D
heb

Slide 20 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord?
Het is erg leuk geworden.
A
het
B
leuk
C
geworden
D
is

Slide 21 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord?
Heb je de nieuwe gordijnen gezien?
A
heb
B
je
C
nieuwe
D
gordijnen

Slide 22 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
Ik heb een appje van mijn neef gekregen.
A
heb
B
appje
C
neef
D
gekregen

Slide 23 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
Heb jij mijn neef al eens ontmoet?
A
heb
B
neef
C
eens
D
ontmoet

Slide 24 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
Is hij vorig jaar op je verjaardag geweest?
A
geweest
B
jaar
C
vorig
D
verjaardag

Slide 25 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
Heeft hij toen met Lianne gespeeld?
A
heeft
B
gespeeld
C
toen
D
hij

Slide 26 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
Had hij haar in het water geduwd?
A
had
B
haar
C
water
D
geduwd

Slide 27 - Quiz