Oefenen voor de toets thema 2

Oefenen voor de toets thema 2
1 / 16
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Oefenen voor de toets thema 2

Slide 1 - Slide

Zo heet de binnenkant van een ruimte
A
De historie
B
Het interieur
C
Het interview

Slide 2 - Quiz

Zo noem je een plan dat iemand bedenkt om een doel te bereiken
A
De gave
B
Het niveau
C
De tactiek

Slide 3 - Quiz

Dit heb je als je steeds doet wat moet, ook al heb je er geen zin in
A
De discipline
B
De invloed
C
De voldoening

Slide 4 - Quiz

Als iemand last van je heeft in het verkeer
A
Bijwonen
B
Hinderen
C
Vastleggen

Slide 5 - Quiz

Laura praat makkelijk over haar gevoelens
A
Allesbehalve
B
Openhartig
C
Vermoedelijk

Slide 6 - Quiz

Iemand die pest vind ik echt niet leuk
A
Fascineren
B
Minachten
C
Respecteren

Slide 7 - Quiz

Ik zal de vraag voor je formuleren
A
Beantwoorden
B
Nog eens herhalen
C
Zeggen of opschrijven

Slide 8 - Quiz

'Ik vind dit niet leuk,' zei Pien resoluut
A
Als iets veel moeite kost of heel zwaar is
B
Als je twijfelt, je weet het niet zeker
C
Vastberaden, heel zeker van je zaak

Slide 9 - Quiz

Kan jij beamen of hij de waarheid spreekt?
A
Ervoor zorgen dat iets niet meer gebeurt
B
Uitleggen hoe iets is gebeurt
C
Zeggen dat iets klopt

Slide 10 - Quiz

De verrijking is iets waar iemand beter van wordt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Als je weerbaar bent, kun je je verdedigen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Als je bevooroordeeld bent, heb je van te voren GEEN mening
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Mensen die achter de camera staan op een filmset ga je nooit zien
A
Ze doen iets op eigen houtje
B
Ze werken achter de schermen
C
Ze zijn onbevangen

Slide 14 - Quiz

Joyce blijft de juf maar vragen stellen
A
Joyce gaat uit haar bol
B
Joyce schudt iets uit haar mouw
C
Joyce vraagt de hemd van het lijf

Slide 15 - Quiz

Je zegt precies waar het om gaat
A
Je bent veeleisend
B
Je geeft je ogen de kost
C
Je slaat de spijker op zijn kop

Slide 16 - Quiz