3gt - les 3 Woordenschat H3 Figuurlijk taalgebruik
Welkom
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
This lesson contains 11 slides, with text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom
Slide 1 - Slide
Vorige keer
Verbanden en signaalwoorden H3
Slide 2 - Slide
Huiswerk controle
Daarna nakijken
Slide 3 - Slide
Nakijken
Opdracht 1
1 B
2 Niet alleen ... ook, daarnaast 3 Smaakpapillen 4 alinea 6 en 7 5 informeren 6 De smaaksensoren in je mond zijn zenuwuiteinden die in verbinding staan met je hersenen en dus de smaak doorgeven aan je hersenen. 7 tevens
8 Door ve-tsin wordt de eetlust voor bepaalde voedingsproducten versterkt. Het kan de consument stimuleren bepaalde producten te gebruiken, waardoor de producent meer verkoopt.
Slide 4 - Slide
Nakijken
Opdracht 1
9 zo
10 Hoewel
11 A
12 In alinea 7 staat een opsomming van factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van een smaakvoorkeur 13 D
Slide 5 - Slide
Nakijken
Opdracht 2
1 fotoshoppen
2 de resultaten van een onderzoek onder tieners door de stichting Mijn Kind Online 3 de resultaten van het onderzoek 4 beroemd worden 5 voorbeelden van manieren van foto bewerken 6 tieners doorzien heel goed dat veel foto's bewerkt worden
7 De top drie foto's zwart-wit en lichter of donkerder maken, bijsnijden (croppen) en tekst eroverheen zetten. 8 een tegenstelling
9 toch
Slide 6 - Slide
Nakijken
Opdracht 2
10 'het' verwijst naar foto's bewerken 11 Slechts vijf procent van de tieners is ontevreden over hoe ze eruitzien.
Slide 7 - Slide
Doel vandaag
Woordenschat H3: Je herkent figuurlijk taalgebruik en de betekenis.
Lijst H3
Boek uitzoeken
Slide 8 - Slide
Figuurlijk taalgebruik en de betekenis herkennen
Woordenschat H3
Om een tekst te begrijpen, is het belangrijk dat je figuurlijk taalgebruik herkent.
Uitdrukkingen zijn ook een vorm van figuurlijk taalgebruik. Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, zoek je de betekenis op in het woordenboek. Zoek bij het belangrijkste woord uit de uitdrukking.
Slide 9 - Slide
Woordenschat H3
Maken opdracht: 1, 2, 3, 4
Klaar? 5
Figuurlijk taalgebruik: Bedoelt de schrijver letterlijk wat er staat? Nee!