19. Februar 2025 / Kapitel 5 / Naamvallen

Lernziel

1 Je kent minstens 5 nieuwe woorden die met 'Zukunft' te maken hebben
2 Je kunt aan de hand van het naamvallenschema de juiste vorm van een lidwoord invullen

Programm
 
1 Tien minuten lezen
2 huiswerk bespreken
3 herhalen naamvallen (quiz)
4  zelfstandig werken aan opdrachten
timer
7:00
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lernziel

1 Je kent minstens 5 nieuwe woorden die met 'Zukunft' te maken hebben
2 Je kunt aan de hand van het naamvallenschema de juiste vorm van een lidwoord invullen

Programm
 
1 Tien minuten lezen
2 huiswerk bespreken
3 herhalen naamvallen (quiz)
4  zelfstandig werken aan opdrachten
timer
7:00

Slide 1 - Slide

10 Minuten still lesen 
H Lesen zu Kapitel 5
Was? Mache die Aufgabe 45
Hilfsmittel: Lernliste D-N Teil H
uitmuntend.de

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Hausaufgaben zu Kapitel 4

Gemacht: die Aufgaben 25 und 26 zu E Grammatik 
Gelernt: Lernliste N-D
Lernliste D-N Teil A



Bespreek de antwoorden met je buurvrouw/-man.

Verschillende antwoorden?
Leg elkaar uit, beargumenteer en kies.

Ergebnis: alle antwoorden zijn correct
timer
2:00

Slide 3 - Slide

Quiz: Naamvallen
Nominativ, Dativ oder Akkusativ?

Pak je naamvallenschema en het stappenplan erbij.
timer
1:00

Slide 4 - Slide

Akkusativ =
A
1ste naamval of onderwerp
B
3de naamval of meewerkend
C
4de naamval of lijdend voorwerpvoorwerp

Slide 5 - Quiz

Dativ =
A
1ste naamval of onderwerp
B
3de naamval of meewerkend
C
4de naamval of lijdend voorwerpvoorwerp

Slide 6 - Quiz

Ich fahre mit meiner Familie (v) nach Spanien.
meiner Familie = ?
A
Akkusativ vanwege voorzetsel
B
Dativ vanwege voorzetsel
C
Dativ vanwege ontleden
D
Akkusativ vanwege ontleden

Slide 7 - Quiz

Ich werde morgen meine Freundin anrufen.
Meine Freundin =
A
Akkusativ vanwege voorzetsel
B
Dativ vanwege voorzetsel
C
Dativ vanwege ontleden
D
Akkusativ vanwege ontleden

Slide 8 - Quiz

Welke stelling is op jou van toepassing?
Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
Ik begin het te snappen (en moet vooral veel oefenen)
Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Slide 9 - Poll

                  Stappenplan naamvallenschema
                                                                    
                            Ja               naamval                   pers. vnw
Voorzetsel                                                      
                              Nee            ontleden                   zelfst. nw.

                                                                         Dergruppe  Eingruppe

Eingruppe: ein, kein en alle bezittelijke voornaamwoorden
Dergruppe: alle overige woorden: die, der, das, welche, diese, jene, alle, manche enz.


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Aufgabe 32 zu F Sprechen

Arbeitet zu zweit. Einer stellt die Fragen mithilfe der Sprachmittel auf Deutsch, der andere antwortet mit Sätzen aus den Sprachmitteln. Wechselt die Rollen.

1 Wat wil je later worden?
2 Wat wil je na school gaan doen?
3 Wat is jouw droomberoep?
4 Wat is jouw grootste droom?

Ergebnis: fließend gesprochen
timer
5:00

Slide 13 - Slide

Aufgabe 33 zu F Sprechen
Rolle A
1. jij – na school doen?

3.  interesseren – ook voor mensen

5. willen – met mensen werken


  
        Rolle B
2. willen – eerst reizen – interesseren voor Azië

4. jouw droomberoep?

6. misschien verpleegkundige?

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werken
Wähle aus: 
1 Hausaufgaben

  • Die Aufgaben 3 und 4 zu B Wortschatz (K 5)
Mit wem? Alleine oder mit deiner Nachbarin/deinem Nachbar
Hilfsmittel: Lernliste N-D
Ergebnis: >70%


2 voorbereiden spreekvaardigheidstoets

3 Lerne Lernliste N-D und D-N zu Kapitel 5

Slide 15 - Slide