Paragraaf 21 en 29

Wat is ook alweer een werkwoord?
1 / 47
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat is ook alweer een werkwoord?

Slide 1 - Mind map

Wat is de persoonsvorm?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
"Marianne weet wat de persoonsvorm is."
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
Is

Slide 3 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 4 - Quiz

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + gezegde?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Tegenwoordige tijd

Slide 8 - Mind map

Slide 9 - Slide

Terugblik: hoe vind ik de persoonsvorm?

Slide 10 - Mind map

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd







Slide 16 - Slide

Hij (lopen) naar school.
A
loopt
B
loop
C
lopen
D
loopd

Slide 17 - Quiz

Morgen (fietsen) ik naar het park.
A
fietsen
B
fietst
C
fietste
D
fiets

Slide 18 - Quiz

Waarom (slaan) jij je zusje?
A
slaa
B
slaan
C
sla
D
slaat

Slide 19 - Quiz

Tekst
ik
hij
loop
loopt
fiets
fietst

Slide 20 - Drag question

Hij (plakken) een sticker.
A
plak
B
plakt
C
plakken
D
plaakt

Slide 21 - Quiz

Zij (maken) deze som goed.
A
maakt
B
maken
C
maak
D
makt

Slide 22 - Quiz

Hoe (maken) jij die taart?
A
maakten
B
maken
C
maakt
D
maak

Slide 23 - Quiz

ik (zijn) klaar
A
bent
B
zijn
C
ben
D
is

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Terugblik: Wat is de spellingsregel van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 26 - Mind map

                   Het lesdoel
Aan het einde van de les weet ik wat een zwak- en sterk werkwoord is. Daarnaast kan ik de juiste vorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd opschrijven. 

Slide 27 - Slide

Geef een voorbeeld van
een zwak werkwoord

Slide 28 - Mind map

Slide 29 - Slide

Oefening
Zwak- of sterk werkwoord? 

Sterk: ga staan.
Zwak: blijf zitten.

Slide 30 - Slide

Ik weet wat een sterk- en zwak werkwoord is!
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Geef een voorbeeld van een zwak- en sterk werkwoord. Schrijf het als volgt op: zwak: ....... sterk:.......

Slide 32 - Mind map

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Welk werkwoord is goed geschreven in de verleden tijd?

Hij ____________ gisteren een taart voor mij.


A
baktte
B
bakde
C
bakte
D
bakdde

Slide 38 - Quiz

Welk werkwoord is goed geschreven in de verleden tijd?

En zij ____________ nog lang en gelukkig
A
leefden
B
leefdden
C
leefte
D
leeftten

Slide 39 - Quiz

Welk werkwoord is goed geschreven in de verleden tijd?

Het publiek ____________ toen er werd gescoord.
A
juichtte
B
juichten
C
juichde
D
juichdde

Slide 40 - Quiz

Welk werkwoord is goed geschreven in de verleden tijd?

De politie heeft twee jongens aangehouden die op de snelweg _____________.

A
fietst
B
fietste
C
fietsten
D
fietsden

Slide 41 - Quiz

Welk werkwoord is goed geschreven in de verleden tijd?

Vroeger ____________ ik nooit enge films te kijken.
A
durfte
B
durfde
C
durftte
D
durfdde

Slide 42 - Quiz

Welk werkwoord is goed geschreven in de verleden tijd?

Hij _________ het boek op tafel.
A
legten
B
legden
C
legte
D
legde

Slide 43 - Quiz

Welk werkwoord is goed geschreven in de verleden tijd?

Zij ____________ gisteren het eten.
A
verbrandde
B
verbrande
C
verbrandte
D
verbrante

Slide 44 - Quiz

Ik kan de juiste vorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd opschrijven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

Maak een zin, waarbij een zwak werkwoord in de verleden tijd staat.

Slide 46 - Open question

Maken
Opdracht 1 t/m 10 
Samen? Kom vooraan zitten. 
Zelf maken = GOED NAKIJKEN. Bij vragen; stel ze! 
Klaar? Aftekenen. 
Klaar en extra uitdaging/extra oefenen? Pak een blad van mijn bureau.
Klaar? Lezen.

Slide 47 - Slide