1. Onvoltooid tegenwoordige tijd - OTT
Ik speel op de computer.
2. Onvoltooid verleden tijd - OVT
Ik speelde op de computer.
3. Voltooid tegenwoordige tijd - VTT
Ik heb op de computer gespeeld.
4. Voltooid verleden tijd - VVT
Ik had op de computer gespeeld.