Herhaling ch3

Herhaling ch3
Wat gaan we doen?
  1. woorden f/n, zinnen n/f
  2. ce/cet/cette/ces
  3. pouvoir en vouloir
  4. Eindvraag
1 / 17
next
Slide 1: Slide
Frans

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling ch3
Wat gaan we doen?
  1. woorden f/n, zinnen n/f
  2. ce/cet/cette/ces
  3. pouvoir en vouloir
  4. Eindvraag

Slide 1 - Slide

 Programma 
  • Vragen  over de woorden f/n + 3 zinnen n/f
  • Uitleg over ce/cet/cette/ces uitleg & opdrachten
  • Pouvoir & vouloir opdrachten en uitleg
  • Eindvraag

Slide 2 - Slide

le centre commercial
l'objet
Faire les courses
La chose
on y va!
Het winkelcentrum
het ding
Boodschappen doen
Laten we gaan!
Het object

Slide 3 - Drag question

Vertaal naar het Frans:
Welke maat heb je?

Slide 4 - Open question

Vertaal naar het Frans:
Dat is niet duur.

Slide 5 - Open question

Vertaal naar het Frans:
Gaan we dit weekend naar de stad?

Slide 6 - Open question

Ce, cet, cette en ces
  •  Wanneer moet je welke vorm gebruiken?
  • Ce - mannelijk enkelvoud
  • Cet - mannelijk met h of klinker
  • Cette - Vrouwelijk enkelvoud
  • Ces - Vrouwelijk & mannelijk meervoud

Slide 7 - Slide

Ce, cet,cette en ces

  • Welke vorm je gebruikt hangt af van je zelfstandig naamwoord
  • Bijv: vous achetez cette jupe noire?
  • -e achter een kleur vrouwelijk -enkelvoud = cette
  •  geen -e achter kleur = ce

Slide 8 - Slide

Non, je préfére ......... pantalon gris
A
ce
B
cette
C
ces
D
cet

Slide 9 - Quiz

J'aime bien ....... T-shirt blanc aussi
A
cette
B
ce
C
ces
D
cet

Slide 10 - Quiz

J'adore la mode de ....... hiver.
A
ces
B
cet
C
ce
D
cette

Slide 11 - Quiz

Pouvoir

Je peux - ik kan/mag
tu peux - jij kunt/mag
il/elle peut - hij/zij kan/mag
on peut - wij kunnen/mogen
nous pouvons - wij kunnen/mogen 
vous pouvez - jullie kunnen/mogen/u kunt/mag
ils/elles peuvent - zij kunnen/mogen

Slide 12 - Slide

Vouloir (willen)
  • Je veux - ik wil
  • tu veux - jij wilt
  • il/elle veut - hij/zij wil
  • on veut - wij willen
  • nous voulons - wij willen
  • vous voulez - jullie willen / u kunt
  • Ils/elles veulent - zij willen 

Slide 13 - Slide

Tu (wil) ....... acheter ce jean?
A
veut
B
veux
C
veulent
D
voulons

Slide 14 - Quiz

Oui, nous (kunnen) ......... prendre ces baskets aussi?
A
peux
B
pouvez
C
peuvent
D
pouvons

Slide 15 - Quiz

Matéo et Daniel (willen) ........ danser.
A
veut
B
voulons
C
voulez
D
veulent

Slide 16 - Quiz

Typ in het Frans:
vijfenzeventig

Slide 17 - Open question