In het jaar 1348 brak in Florence, de mooiste van alle Italiaanse steden, de dood en verderf zaaiende pest uit. Een ziekte die over de mensen werd uitgestort door de stand van de hemellichamen of als straf van God voor onze wandaden.
Geen enkele voorzorg hielp tegen deze afschuwelijke ziekte, hoe goed bedacht ook. Het hielp niks dat de overheid al het vuilnis uit de stad liet verwijderen en aan zieken de toegang verbood. Het hielp niks dat er allerlei adviezen werden gegeven om gezond te blijven. Voor niks trokken gelovigen bijna elke dag in processie door de straten of richtten ze op een andere manier hun smeekbeden tot God.
De ziekte begon met gezwellen in de lies of onder de oksels. Soms kregen die de omvang van een appel of een ei. Bij de een waren het er meer dan bij de ander. Vanuit deze twee plaatsen verspreidden de gezwellen zich over het hele lichaam, dat overdekt raakte met zwarte en asgrauwe vlekken.
De meesten stierven binnen drie dagen na het verschijnen van de symptomen, zonder koorts of andere verschijnselen. En de plaag woedde des te heviger omdat hij van zieken overging op ieder die zich in de buurt waagde. Erger nog, niet alleen het spreken of omgaan met de zieke leidde tot besmetting en een zekere dood: zelfs het aanraken van de kleren of andere voorwerpen die hij had gebruikt, leek deze afschuwelijke ziekte over te brengen.