This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Leerdoel
Je leert een aantal veelvoorkomende verwarwoorden herkennen.
Deze woorden komen ook voor in de toets.
Slide 2 - Slide
Verwarwoorden
Aan de klank van een woord hoor je niet altijd hoe je het moet schrijven.
Het verschil tussen rauw en rouw kun je niet horen.
Soms komen beide vormen wel voor, maar hebben dan een andere betekenis.
Dit noemen we HOMOFONEN
Slide 3 - Slide
Soms kun je de betekenis dus niet horen maar moet je de betekenis uit de context halen. * Sinds mijn moeder alleen nog rauwe groenten serveert, is mijn vader in de rouw. Bedenk zelf ook een zin met de homofonen : hart/hard
Slide 4 - Open question
Welke is goed? Er is sinds kort een nieuw product/produkt op de markt.
A
product
B
produkt
Slide 5 - Quiz
Welke is goed? Hij draait het liefst om de hete brei/ brij
A
brei
B
brij
Slide 6 - Quiz
Welke is goed? Ik kon haar gewauwel/gewouwel niet langer aanhoren
A
gewauwel
B
gewouwel
Slide 7 - Quiz
Welke is goed? een spin is geen insect/insekt
A
insect
B
insekt
Slide 8 - Quiz
Welke is goed? Op de kermis ga ik altijd in het reuzenrad/reuzenrat
A
reuzenrad
B
reuzenrat
Slide 9 - Quiz
Welke is goed? Oma vroeg me een dozijn/dozein eieren mee te nemen.
A
dozijn
B
dozein
Slide 10 - Quiz
Welke is goed? Tot noch/nog toe hebben we geen uitnodiging ontvangen
A
noch
B
nog
Slide 11 - Quiz
Welke is goed? Volgens mij is dit echt iets voor jou/jouw
A
jou
B
jouw
Slide 12 - Quiz
Welke is goed?
A
spelt
B
speldt
Slide 13 - Quiz
Aan de slag H6
Je maakt alle opdrachten af die nog op je programma staan.
Van H6 maak je de opdracht: 3, 5 en 7 (dictee)
Let op dat je ook de dicteewoorden moet leren voor de toets.