Oefentoets SE 2 kader 3

Digitale oefentoets
Alle onderdelen komen voor op het SE. Zie het als een extra oefenening.

Succes.
Je hebt voor sommige vragen pen en papier nodig. 

 

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Digitale oefentoets
Alle onderdelen komen voor op het SE. Zie het als een extra oefenening.

Succes.
Je hebt voor sommige vragen pen en papier nodig. 

 

Slide 1 - Slide

Leestekens - schrijf op

Zet hoofdletters waar dat moet.

1. in zuid europa wonen 13 miljoen italianen.

2. mevrouw de wit gaat op zaterdag altijd shoppen.

3. ik eet vaak een turkse pizza op een amsterdams terras.

4. in de winter komt de wind uit het zuidoosten.

5. de heer j. van der zande komt uit nieuw zeeland.

Kijk het na op de volgende dia!

Slide 2 - Slide

Nakijken
  1. In Zuid-Europa wonen 13 miljoen Italianen.
  2. Mevrouw De Wit gaat op zaterdag altijd shoppen.
  3. Ik eet vaak een Turkse pizza op een Amsterdams terras.
  4. In maart komt de wind uit het zuidoosten. 
  5. De heer J. van der Zande komt uit Nieuw-Zeeland.

Slide 3 - Slide

Citaat:
juf vroeg aan de leerling wil je dit voor mij kopiëren

Slide 4 - Open question

Citaat:
mijn vader riep jordi kijk uit

Slide 5 - Open question

Welk citaat(en) is (zijn) goed geschreven?
A
'Sara zei: 'Ik ben drie kilo aangekomen!'
B
Peter zei: 'Eline ik haal je straks op'.
C
'Dat had je niet moeten doen!'
D
De arts concludeerde: 'U bent alleen maar verkouden.'

Slide 6 - Quiz


Welk citaat(en) is (zijn) goed geschreven?
A
De vader van mijn nicht zei: 'Je doet het goed.'
B
Mijn moeder vroeg: 'José kom je ook vanavond.'
C
Hij zei: 'Nee, ik wil niet voetballen.'
D
Hij fluisterde in haar oor: 'ik vind je super!'

Slide 7 - Quiz

Welke zin(zinnen) zijn goed gespeld?


A
Als we morgen naar school gaan, zal ik jou dan ophalen?
B
Ik kom niet op school want ik ben ziek.
C
Ik wil niet naar bed want, ik ben nog niet moe.
D
Ik eet vaak patat shoarma een kroket en salade.

Slide 8 - Quiz

Verander deze zinnen zo dat de voorzetsels en de werkwoorden aan elkaar worden geschreven:
Ik zoek een spannend boek uit voor mijn boekpresentatie.
Zet jij de t.v. uit, voordat je gaat slapen?

Slide 9 - Open question

Verwijswoorden 
met wie-waardoor-waarmee-aan wie

  1. Er zijn tien pennen .... ik kan schrijven.
  2. Mijn vader heeft zijn rijbewijs in moeten leveren ..... hij mij niet kan ophalen
  3. De man ....... ik samen werk is ziek.
  4. De docent.......het boek toebehoord, is in haar lokaal.

Slide 10 - Slide

  1. Er zijn tien pennen waarmee ik kan schrijven. 
  2. Mijn vader heeft zijn rijbewijs in moeten leveren waardoor hij mij niet kan ophalen 
  3. De man met wie ik samen werk is ziek. 
  4. De docent aan wie het boek toebehoord, is in haar lokaal..

Slide 11 - Slide

Werkwoordspelling

Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen.
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 12 - Quiz

Jij (beantwoorden) gisteren alle vragen. Knap hoor!
A
beantwoordt
B
beantwoordde

Slide 13 - Quiz

Heb je de lening al (afbetalen)?
A
afbetaalt
B
afbetaald

Slide 14 - Quiz

Schrijf een zin waarin het werkwoord 'getuigen' als voltooid deelwoord geschreven wordt.

Slide 15 - Open question

Samengestelde zinnen. Benoem de persoonsvormen en het voegwoord
Lisa stopte 10 euro in haar portemonnee en ze besloot niet meer geld uit te geven.

Slide 16 - Open question

Noteer de p.v. t.t. / p.v. v.t. / v.d.w.
bedriegen -         hij....... -      hij ......... -     hij is ..........                  
schrijven - 
huilen - 
herstellen - 
piekeren - 

Slide 17 - Slide

Noteer de p.v. t.t. / p.v. v.t. / v.d.w.
bedriegen - hij bedriegt - hij bedroog - hij is bedrogen
schrijven - hij schrijft - hij schreef - hij heeft geschreven
huilen - hij huilt - hij huilde - hij heeft gehuild
herstellen - hij herstelt - hij herstelde - hij is hersteld
piekeren - hij piekert - hij piekerde - hij heeft gepiekerd

Slide 18 - Slide

Wat past het best?
A
feit kun je controleren
B
feit kun je controleren, of zien
C
mening kun je meten
D
feit kun je controleren, zien of meten

Slide 19 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat

Slide 20 - Quiz

Waar staat de hoofdgedachte van een tekst vaak?
A
In het middenstuk
B
In de samenvatting
C
In de inleiding of in het slot
D
Dat kun je nooit weten

Slide 21 - Quiz

Lees de tekst.

Slide 22 - Slide

Aan welke twee tekstkenmerken herken je het slot?
A
Antwoord op een vraag en conclusie.
B
Een conclusie en een toekomstverwachting.
C
Een advies en een toekomstverwachting.
D
Antwoord op een vraag en een korte samenvatting.

Slide 23 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 24 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 25 - Open question

Wat voor informatie vind je in de alinea's na de inleiding?
A
een antwoord op de vraag in de inleiding
B
een argument bij het standpunt in de inleiding
C
een oplossing voor het genoemde probleem in de inleiding
D
een voor- en een nadeel van het verschijnsel in de inleiding

Slide 26 - Quiz

Aan welke twee tekst kenmerken herken je de inleiding?
A
Een mening en een anekdote.
B
Een anekdote en een belangrijke vraag.
C
Een belangrijke vraag en introductie van een deskundige.
D
Introductie van een deskundige en een voorbeeld.

Slide 27 - Quiz

Aan welke twee tekstkenmerken herken je het slot?
A
Een vraag en een korte samenvatting.
B
Een vraag en de hoofdgedachte.
C
Een mening en een voorbeeld.
D
Een voorbeeld en een vraag.

Slide 28 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 29 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 30 - Open question

Waardoor ontstaan er onveilige situaties bij de filialen van de Albert Heijn?
(zie alinea 1)

Slide 31 - Open question

Welke twee signaalwoorden voor een tegenstelling zie je in alinea 3?

Slide 32 - Open question