H11.3 Windenergie + 11.4 WATERKRACHT

H11.3 Windenergie
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

H11.3 Windenergie

Slide 1 - Slide

Lesplanning
Lesuur 1: 
Uitleg en aantekeningen 11.3

Lesuur 2: 
uitleg en aantekeningen 11.4

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 11.3
11.3.1 Je kunt voorbeelden geven van hoe bewegingsenergie praktisch wordt gebruikt.
11.3.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met bewegingsenergie, massa en snelheid.
11.3.3 Je kunt benoemen welke energie-omzetting plaatsvindt in een windturbine.
11.3.4 Je kunt een eenvoudige manier beschrijven om een wisselspanning op te wekken.
11.3.5 Je kunt uitleggen hoe de wisselspanning van een fietsdynamo ontstaat.
11.3.6 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het piekvermogen van een windturbine.

Slide 3 - Slide

Bewegingsenergie
Bewegingsenergie:
Energie die bewegende dingen hebben als gevolg van het feit dat ze bewegen.
Met een windmolen kun je die bewegingsenergie benutten.
Hoe sneller iets beweegt, des te groter is de hoeveelheid
bewegingsenergie.

Slide 4 - Slide

Bewegingsenergie
De hoeveelheid bewegingsenergie hangt niet alleen af van de snelheid; de massa speelt ook een rol.
Hoe groter de massa, des te groter is de hoeveelheid bewegingsenergie. 
Bewegingsenergie ook wel kinetische energie genoemd.

bewegingsenergie = 0,5 × massa × snelheid in het kwadraat
Of in symbolen:
Ek = 0,5 ∙ m ∙ v2


Slide 5 - Slide

Formule Kinetische energie
Kinetische energie is hetzelfde als bewegingsenergie!

Slide 6 - Slide

Even oefenen!
Antwoord
Ek=0,5 . 4,6 . 5^2       
Ek= 57,5 (J)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Maximaal vermogen windturbine

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

De fietsdynamo
 Een permanente magneet magnetiseert een kern die van weekijzer is gemaakt. Dat is ijzer dat je gemakkelijk magnetisch kunt maken. Als je er een magneet bij houdt, wordt het snel magnetisch. Als je de magneet weghaalt, is de magnetisering even snel weer verdwenen. Als de dynamo wordt aangedreven, begint de magneet te draaien.  Daardoor wordt het weekijzer steeds op een andere manier gemagnetiseerd.

Slide 11 - Slide

Aan de slag
Lees 11.3 eerst zelf helemaal door.
Maak daarna de opgaves


Volgende les 11.4 

Slide 12 - Slide

11.4 Waterkracht

Slide 13 - Slide

Leerdoelen
11.4.1 Je kunt uitleggen hoe een waterkrachtcentrale zwaarte-energie omzet in elektrische energie.
11.4.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met zwaarte-energie, massa en hoogte.
11.4.3 Je kunt in berekeningen het verband tussen zwaarte-energie en bewegingsenergie toepassen.
11.4.4 Je kunt uitleggen op welke vier punten je energiebronnen met elkaar kunt vergelijken.
11.4.5 Je kunt voor- en nadelen noemen van de energiebronnen die in Nederland worden gebruikt.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

zwaarte-energie

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Jan piet staat op een berg van 200 meter hoog . Hij laat een steen van de berg afrollen. De massa van de steen is 2,0 kg. 
De valversnelling is op aarde altijd 9,81 m/s^2. 

Bereken de zwaarte energie van deze steen

Slide 17 - Slide

Jan piet staat op een berg van 200 meter hoog . Hij laat een steen van de berg afrollen. De massa van de steen is 2,0 kg.
De valversnelling is op aarde altijd 9,81 m/s^2.

Bereken de zwaarte energie van deze steen

h = 200 m
m = 2,0 kg
g = 9,81 m/s^2

Ez = m x g x h

Ez = 2 x 9,81 x 200 
Ez = 3924 J

Slide 18 - Slide

Zwaarte-energie/ hoogte-energie
  1. Als iets zich op hoogte bevind, heeft het zwaarte-energie
  2. Wanneer het object valt, wordt de zwaarte-energie omgezet in bewegingsenergie
  3. Wanneer het object de grond raakt, is de zwaarte-energie 0 J

Slide 19 - Slide

Wet van behoud van energie
Jan piet staat op een berg. Hij laat een steen van de berg afrollen. De zwaarte energie van deze steen is 3924 J. 
Deze energie wordt omgezet in bewegingsenergie. 
Dus: 
Ez = Ek
m x g x h = 0,5 x m x v^2

Slide 20 - Slide

Een skater staat op een helling van 5 meter boven de grond. De massa van de skater is 50 kg. 
Bereken de eindsnelheid van de skater. 

De valversnelling is 9,81 m/s^2 -> 10!

Slide 21 - Slide

Een skater staat op een helling van 5 meter boven de grond. De massa van de skater is 50 kg.

Bereken de eindsnelheid van de skater.
De valversnelling is 9,81 m/s^2

h= 5 m
m = 50 kg
g = 9,81 m/s^2 (10) 

Ez = mgh
Ek = 0,5mv^2

Ez = Ek

Slide 22 - Slide

h= 5 m
m = 50 kg
g = 9,81 m/s^2 (10)
Ez = Ek
50 x 10 x 5 = 0,5 x 50 x v^2
2500 = 25v^2
v^2 = 1000  

v = √1000
v = 31,62 m/s


Slide 23 - Slide

Ga voor jezelf oefenen


Maak de opgaves van 11.3 en 11.4
Groot deel van je examen dus echt veel oefenen!!!!!

Slide 24 - Slide