This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Mevrouw de Cuba
Slide 1 - Slide
Programa
Bienvenidos - 5 min
Leesvaardigheid - 15 min
Hoofdstuk 2 - 10 min
Herhaling - 15 min
Luistervaardigheid -15 min
Escritura - 15 min
Slide 2 - Slide
Wat oefenen?
Slide 3 - Slide
Leesvaardigheid
timer
15:00
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Hoofdstuk 2
Fiesta y amor en Sevilla
Woordjes, zinnen, lezen, luisteren en schrijven
Grammatica:
Bijvoeglijk nwrd, ser y estar, presente perfecto e indefinido.
Hacer: WB p. 52 ejercicio 1 y 2
timer
10:00
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Het gebruik van 'Hay"
Hay betekent er is of er zijn. Hay wordt nooit vervoegd en alleen gebruikt bij plaatsbepalingen van
gebouwen die niet specifiek zijn.
Slide 8 - Slide
'Hay" Niet specifiek?
Met niet specifiek wordt bedoeld dat het eensupermarkt is, of veelhuizen. Er wordt niet aangeven of het een bepaalde supermarkt of een bepaald huis is.
Slide 9 - Slide
Tú ___ chino.
A
eres
B
estás
Slide 10 - Quiz
Yo ___ Julio.
A
soy
B
estoy
Slide 11 - Quiz
Diana ___ en Madrid.
A
es
B
está
Slide 12 - Quiz
Mi tío ___ muy alto.
A
es
B
está
Slide 13 - Quiz
¡Hola! yo __________ Francis.
Juan vive en España. Él ___________ español.
Ana y Carlos _______________ amigos.
¿De dónde ___________ tú?
Nosotros _____ de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos
Slide 14 - Drag question
Kies hay, son of están: Mis padres __________ en Rotterdam.
Slide 15 - Open question
Hay, Ser of estar?
Mi padre ___________ en la cocina.
A
hay
B
está
C
es
Slide 16 - Quiz
Kies uit hay/estar/ser
Isabella y yo ___________ en la calle.
A
hay
B
estamos
C
estáis
D
sois
Slide 17 - Quiz
Kies hay, ser of estar: Brenda y yo ___________ amigas.
Slide 18 - Open question
¿Hay, estar o ser?
La casa ___________ muy bonita
A
hay
B
es
C
está
D
eres
Slide 19 - Quiz
Kies hay, ser of estar: "_________ muchas bicicletas en Holanda".
Slide 20 - Open question
¿Hay, Ser o Estar? "En el bosque no ___________ casas".
A
están
B
son
C
hay
D
estar
Slide 21 - Quiz
Ik weet wanneer ik "hay, Ser en Estar" moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃
Slide 22 - Poll
COMPRENSIÓN AUDITIVA
LUISTERVAARDIGHEID
Hoofdstuk 2, A escuchar en p. 53 ejercicio 3 en 4
Slide 23 - Slide
- Trabajo individual y con diccionario
- Mínimo de 80 palabras
- Escribe un correo electrónico a tu amigo y le explicas qué hiciste el fin de semana pasado.
'Piensa primero en neerlandés y luego escribe en español'
Instrucciones Tarea de escritura
Slide 24 - Slide
Contenido/ inhoud
Begroet je vriend/-in met naam
Vraag hoe het met hem/haar gaat
Vertel hem/ haar wat heb je afgelopen weekend gedaan
Welke activiteiten, met wie, hoe laat, waar,
Hoe laat ben je opgestaan, wat heb je daarna gedaan, hoe laat, met wie en wat heb je gegeten
Hoe laat ben je naar bed gegaan.
Vraag hem/haar om je terug te schrijven, neem afscheid.
Slide 25 - Slide
TIP
schrijf eerst de zin in het NL
zoek de werkwoord en vervoeg deze in de juiste persoon en tijd
denk eraan dat in het Spaans alle werkwoorden schrijf je samen, als je 2 ww. bij elkaar hebt, de eerste vervoeg je , de 2e infinitief: yo quiero comer pizza
tijdsbepalingen/ signaalwoorden gaan aan het begin van een zin of aan het eind, NIET in het midden.
Slide 26 - Slide
TIP: Gebruik van woordenboek, is tijd verliezen!!!
Denk eraan dat je in de toets een tekst moet schrijven, dus je moet de betekenis van de meest voorkomende werkwoorden kennen, als je alles moet zoeken, dan ben je veel tijd kwijt.
Slide 27 - Slide
Contenido/ inhoud
Begroet je vriend/-in met naam
Vraag hoe het met hem/haar gaat
Vertel hem/ haar wat heb je afgelopen weekend gedaan
Welke activiteiten, met wie, hoe laat, waar,
Hoe laat ben je opgestaan, wat heb je daarna gedaan, hoe laat, met wie en wat heb je gegeten
Hoe laat ben je naar bed gegaan.
Vraag hem/haar om je terug te schrijven, neem afscheid.