4.2 Spanningsbronnen

4.2 Spanningsbronnen


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4.2 Spanningsbronnen


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
Herhalen les 4.1 Batterijen

Leerdoelen van deze les;  

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.
Eerder klaar => test jezelf

Slide 2 - Slide

Waarom kan het achterlicht van
een fiets niet branden op één penlite-batterij?
A
Dan is de batterij gauw leeg.
B
Eén penlite-batterij geeft te weinig spanning
C
Eén penlite-batterij geeft te veel spanning

Slide 3 - Quiz

Een penlite-batterij heeft een andere spanning dan een oplaadbare batterij.
A
Een oplaadbare geeft 1,5 V
B
Een oplaadbare geeft 1,2 V

Slide 4 - Quiz

Waar moet je een batterij weggooien als hij leeg is?
Lege batterijen moet je weggooien:

Slide 5 - Open question

leerdoelen:
4.2.1 Je kunt voordelen en nadelen noemen van enkele spanningsbronnen.
4.2.2 Je kunt uitleggen wat een generator is.
4.2.3 Je kunt benoemen welke spanning er op een stopcontact staat.
4.2.4 Je kunt beschrijven hoe elektriciteit bij jou thuis komt.
4.2.5 Je kunt beschrijven welke spanning veilig is.

Introductie
Sommige fietsen hebben licht dat op batterijen werkt. Andere fietsen hebben een dynamo. De batterijen en de dynamo geven elektriciteit.

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
4.2.1 Je kunt voordelen en nadelen noemen van enkele spanningsbronnen.
De dynamo
Het licht op je fiets werkt op elektriciteit. Om die elektriciteit te krijgen heb je een spanningsbron nodig. Een batterij en een dynamo zijn spanningsbronnen. Een spanningsbron geeft elektriciteit.


Hoe noemen we deze spanningsbron?



Slide 7 - Slide

Leerdoelen
4.2.1 Je kunt voordelen en nadelen noemen van enkele spanningsbronnen.
Batterijen gaan leeg en dan brandt je licht niet meer. Een dynamo gaat niet leeg. Je moet wel blijven fietsen, anders geeft de dynamo geen elektriciteit.
Bij oudere fietsen kun je de dynamo zien. Als je fietst, dan draait het wieltje rond. Als het wieltje van een dynamo tegen de band van een fiets komt, moet je zwaarder trappen. De dynamo geeft nu een spanning van ongeveer 6 volt.


Slide 8 - Slide

leerdoelen:
4.2.1 Je kunt voordelen en nadelen noemen van enkele spanningsbronnen.
De naafdynamo
Bij nieuwe fietsen zit de dynamo vaak verstopt in de naaf. Bij een dynamo in de naaf voel je bijna niet dat je zwaarder moet trappen. De spanning van een naafdynamo is even groot als de spanning van een dynamo met een wieltje.

Slide 9 - Slide

leerdoelen:
4.2.1 Je kunt voordelen en nadelen noemen van enkele spanningsbronnen.










Opdracht: 1t/m 3

Slide 10 - Slide

Quiz
De verlichting van de fietsen uit afbeelding 1a en 1b werken op een dynamo.
Hoe groot is de spanning van de dynamo, als hij goed werkt?
A
1,5 V
B
5,5 V
C
6,0 V
D
4,5 V

Slide 11 - Quiz

leerdoelen:
4.2.2 Je kunt uitleggen wat een generator is.
DE GENERATOR

Boven in een windmolen zit een heel grote dynamo. Zo’n grote dynamo noem je een generator. Een generator geeft elektriciteit met een hoge spanning. Door de wind draaien de wieken van de windmolen. Als de wieken draaien, maakt de generator elektriciteit, net als de dynamo op je fiets.

Slide 12 - Slide

leerdoelen:
4.2.3 Je kunt benoemen welke spanning er op een stopcontact staat.
4.2.4 Je kunt beschrijven hoe elektriciteit bij jou thuis komt.
HET STOPCONTACT

Thuis werken veel apparaten op de elektriciteit uit het stopcontact. 
De spanning op een stopcontact is 230 volt.
Een deel van de elektriciteit voor het stopcontact wordt gemaakt 
in een elektriciteitscentrale. Daar staan grote generatoren. 
Die geven een spanning van wel 
10 000 volt. Een ander deel van de elektriciteit wordt gemaakt met windmolens en met zonnepanelen.Van de elektriciteitscentrale gaat de elektriciteit via een verdeelstation naar alle huizen. Voordat de elektriciteit je huis binnengaat, wordt de spanning verlaagd tot 230 volt. Dat gebeurt in transformatorhuisjes. Daarna kun je de elektriciteit in huis gebruiken.





Slide 13 - Slide

leerdoelen:
4.2.3 Je kunt benoemen welke spanning er op een stopcontact staat.
4.2.4 Je kunt beschrijven hoe elektriciteit bij jou thuis komt.
Opdracht 4 t/m 6

Slide 14 - Slide

De dynamo in een windmolen
noem je een....

Slide 15 - Open question

leerdoelen:
4.2.5 Je kunt beschrijven welke spanning veilig is.
GEVAARLIJKE SPANNING


Je kunt een batterij vasthouden tussen duim en wijsvinger. 
Daar voel je niks van. Dat komt doordat de spanning heel klein is (1,5 volt). 
De spanning van een dynamo is een beetje groter (6 volt), maar die voel je ook niet.
6 volt is nog steeds een kleine spanning.
De spanning op een stopcontact is veel groter (230 volt). Dit kan wel gevaarlijk zijn. De spanning op een stopcontact mag je nooit aanraken!


Slide 16 - Slide

leerdoelen:
4.2.5 Je kunt beschrijven welke spanning veilig is.
GEVAARLIJKE SPANNING


Op school doe je proeven met een veilige spanning. Voor proeven gebruik je daarom batterijen of een voedingsapparaat. Een voedingsapparaat verlaagt de spanning van het stopcontact, bijvoorbeeld tot 24 volt. Elke spanning kleiner dan 24 volt is niet gevaarlijk.





Opdracht 7.


Slide 17 - Slide

Quiz
Hoeveel spanning levert een draaiende dynamo? en is dit gevaarlijk?
A
6V en is wel gevaarlijk
B
6 V en is niet gevaarlijk

Slide 18 - Quiz

Onthouden:

Slide 19 - Slide

Aan het werk! NOVA
Wat? 4.2 Spanningsbronnen
Opdracht 1 t/m 7
Niet de P-opdrachten!
Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Maak test jezelf!

timer
1:00

Slide 20 - Slide


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 21 - Open question


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 22 - Open question