Dag 3

Thema 7 - Ruzie - DAG 3
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Thema 7 - Ruzie - DAG 3

Slide 1 - Slide

De woorden van vandaag
  1. gebeuren
  2. het gevolg
  3. helpen
  4. los
  5. meedoen
  6. hard(e)
  7. kapot(te)
  8. de leerling

Slide 2 - Slide

gebeuren (ww)
  • plaatsvinden
  • Wat is er aan de hand?
  • Wat gebeurt daar?
  • TT - het gebeurt - er gebeuren
  • VT - het gebeurde - er gebeurden
  • VTD - het is gebeurd

  • zin: Er gebeuren veel ongelukken op straat. 
12

Slide 3 - Slide

het gevolg
  • daarom
  • je weet waarom er iets gebeurt
  • het gevolg - de gevolgen

  • zin: Ze heeft de bus gemist. Het gevolg is dat ze te laat op haar werk komt.
13

Slide 4 - Slide

helpen (ww)
  • iets doen voor iemand anders.

  • TT - ik help, jij helpt, wij helpen
  • VT - ik hielp, wij hielpen
  • VTD - ik heb geholpen

  • zin: Kun je mij even helpen
  • zin: Ik help in de keuken.
15

Slide 5 - Slide

los
  • apart
  • niet aan elkaar vast
  • los <--> vast

  • zin: Soms draag ik mijn haar los, soms in een staart.
18

Slide 6 - Slide

meedoen (ww)
  • samen met anderen iets doen
  • TT - ik doe mee, jij doet mee, wij doen mee
  • VT - ik deed mee, wij deden mee
  • VTD - ik heb meegedaan

  • zin: We doen een spelletje, wil je meedoen?
19

Slide 7 - Slide

hard(e) (bnw)
  • 1) veel, erg
  • zin: Het regent hard!
  • 2) geluid: hard <--> zacht
  • zin: Wat staat de tv hard!
  •  3) stevig <--> zacht
  • zin: Een muur is hard.
  • 4) snel <--> langzaam
  • zin: Niet zo hard rijden!
14

Slide 8 - Slide

kapot(te) (bnw)
  • stuk
  • heel <--> kapot
  • het werkt niet meer
  • je kunt het niet meer gebruiken

  • zin: Het bord is kapot, ik kan hem niet meer gebruiken.
16

Slide 9 - Slide

de leerling
  • 12-18 jarige die naar school gaat
  • de leerling - de leerlingen 

  • zin: In de klas zitten 18 leerlingen.
17

Slide 10 - Slide

De docent vraagt: 'Wat ... daar?'
De docent bedoelt: Wat is daar aan de hand?
12
A
slaapt
B
gebeurt
C
kijkt
D
eet

Slide 11 - Quiz

Wat betekent het woord
'het gevolg'?
13
A
nu
B
snel
C
daarom
D
doorgaan

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met het woord
'hard' (8 woorden).
14

Slide 13 - Open question

Waar zie jij
'helpen'?
15
A
B
C

Slide 14 - Quiz

Maak een zin met het werkwoord 'helpen' in de verleden tijd.
15

Slide 15 - Open question


Mijn auto rijdt niet meer. Hij is ...
16
A
kapot
B
beter
C
uit
D
goed

Slide 16 - Quiz

Hoeveel leerlingen zitten er nu in de klas?
17

Slide 17 - Open question

Wat is het gevolg als jij vaak aan het spijbelen bent?
Geef antwoord in een zin.
13

Slide 18 - Open question

Wat is de tegenstelling van het woord:
vast
18
A
samen
B
los
C
weg
D
groot

Slide 19 - Quiz

Waar zie je:
meedoen
19
A
B
C

Slide 20 - Quiz