Toetsvoorbereiding hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2
Geld moet rollen!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2
Geld moet rollen!

Slide 1 - Slide

Volgorde filmpjes
De filmpjes hierna staan in de juiste volgorde.
filmpje 2.2 = p2.1 in ons boek
filmpje 2.3 = p2.2 in ons boek
filmpje 2.4 = p2.3 in ons boek
filmpje 2.1 = p2.4 in ons boek


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Wat zijn de drie
functies van geld?

Slide 7 - Mind map

Er werken in 2011 in totaal 512 mensen bij de Aldi, in 2013 zijn dit er 620. Met hoeveel % is het personeelbestand toegenomen (afronden op hele procenten)?

Slide 8 - Open question

Mijn positieve banksaldo was op 28 mei € 3000,-.
Hier een paar boekingen die zijn geweest:
27-5 contributie voetbal € 12,- af
26-5 salaris folderwijk € 18,- bij
25-5 Mc Donalds € 7,50 af

Wat was mijn saldo op 24-mei ?

A
3001,50 debet
B
3001,50 credit
C
2998,50 debet
D
2998,50 credit

Slide 9 - Quiz

160 kinderen zitten op korfbal, hoeveel kinderen zitten op voetbal?

Slide 10 - Open question

Ik heb op mijn bankrekening € 60. Ik ga naar de bank en pin € 30. Wat gebeurt er met mijn geldhoeveelheid?
A
Giraal stijgt, chartaal stijgt
B
Giraal stijgt, chartaal daalt
C
Giraal daalt, chartaal stijgt
D
Giraal daalt, chartaal daalt

Slide 11 - Quiz

Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 2?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument

Slide 12 - Quiz

Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 4?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument

Slide 13 - Quiz

Noem de drie spaarmotieven en bedenk in je hoofd een voorbeeld hiervan.

Slide 14 - Mind map

Johan zet vijf jaar lang €2.000,- op een spaarrekening waar hij 4% rente op ontvangt, de bank stort de rente op zijn betaalrekening. Hoeveel rente ontvangt Johan in die vijf jaar?

Slide 15 - Open question

Marieke zet €3.000,- op een spaarrekening met 3,3% samengestelde rente, bereken hoeveel geld er na 7 jaar op deze spaarrekening staat.
Gebruik de groeifactor!

Slide 16 - Open question

Wat is beleggen?

Slide 17 - Open question

Wat is beleggen in obligaties?

Slide 18 - Open question

Wat is dividend?
A
Rente op een obligatie.
B
Een deel van de winst voor de aandeelhouder.
C
De hoogte van de koers op de aandelen beurs
D
Een vast bedrag aan kosten.

Slide 19 - Quiz

Jan heeft op 1 jan 2010 voor €3000,- aandelen Shell gekocht, dit aandeel koste €15,-
Elk jaar krijg hij €1,50 dividend per aandeel,
Hij verkoopt het op 1 jan 2015 voor 14,50
Wat is het rendement geweest in euro's

Slide 20 - Open question

Noem vier leenmotieven en bedenk in je hoofd een voorbeeld bij het motief.

Slide 21 - Mind map

Joshua kan een tv kopen voor €2.399,-,
hij ruilt zijn oude tv in voor €500,-
en zijn vader betaald ook 500,- mee.

Voor het overige bedrag kan hij kiezen tussen alles ineens betalen
of 2 jaar lang €65,- per maand betalen.
Bereken de kredietkosten als Joshua voor de laatste optie kiest.

Slide 22 - Open question

Joshua kan een tv kopen voor €2.399,-, hij ruilt zijn oude tv in voor €500,- en zijn vader betaald ook 500,- mee. Voor het overige bedrag kan hij kiezen tussen alles ineens betalen of 2 jaar lang €65,- per maand betalen. Bereken de kredietkosten als Joshua voor de laatste optie kiest.

Hij betaald dus 161,- kredietkosten, hoeveel is dat in % van het geleende bedrag?

Slide 23 - Open question

Je koopt een product en betaalt het in een afgesproken aantal termijen terug. Je bent meteen eigenaar.
Je koopt een product, maar wordt pas eigenaar als je alle afgesproken termijnen hebt betaald. 
Huurkoop
Koop op afbetaling

Slide 24 - Drag question

Henk en Anita (2 zoons) hebben een gezamenlijk inkomen van 3500,- per maand. Ze willen graag weten welk bedrag ze moeten aanhouden voor hun levensonderhoud. Hiervoor gebruiken ze de gegevens van het Nibud.
Alleenstaande 20% van het inkomen met een minimum van €600,-
samenwonend zonder kinderen 30% met een minimum van €900,-.
Samenwonend met 1 kind 40% met een minimum van €1375,- (elk extra kind +€50).
Welk bedrag moeten ze aanhouden voor hun levensonderhoud?

Slide 25 - Open question

Wat is het verschil tussen een
hypothecaire lening en een gewone lening?

Slide 26 - Open question

Henk en Anita hebben een gezamenlijk inkomen van €3500,- per maand. Per week besteden €162,- aan boodschappen. Hoeveel % van hun maandinkomen besteden ze aan boodschappen?
A
20,1%
B
18,5%
C
4,6%
D
6,4%

Slide 27 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Kast
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 28 - Drag question

Petra heeft een scooter gekocht voor €900,-, over 2 jaar wil ze een nieuwe kopen die 30% duurder is. Hoeveel moet ze per maand sparen (reserveren).
Haar oude scooter is €200,- waard bij inruil?

Slide 29 - Open question

Jochem heeft €6.000 aan spaargeld op zijn spaarrekening, aan het eind van het jaar ontvangt hij €150,- rente.
Wat is het rente percentage?

Slide 30 - Open question

Geld lenen kost geld!!
Welk deel maakt het dat geld lenen geld kost?
A
Aflossing
B
Aflossing en rente
C
Rente

Slide 31 - Quiz

Wat zijn de voor- en nadelen van lenen of leasen?

Slide 32 - Open question