Toetsvoorbereiding hoofdstuk 2

Voorbereiding voor SE.
Wat weet je nog ?
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Voorbereiding voor SE.
Wat weet je nog ?

Slide 1 - Slide

Wat is directe ruil?
A
Spullen/diensten voor spullen/diensten ruilen
B
Spullen/diensten voor een ruilmiddel ruilen
C
Spullen/ diensten voor geld ruilen
D
Zelfvoorzienend aan je spullen komen

Slide 2 - Quiz

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 3 - Quiz

Er werken in 2011 512 mensen bij een bedrijf, in 2013 zijn dit er 620. Met hoeveel % is het personeelbestand toegenomen (afronden op hele procenten)?

Slide 4 - Open question

Mijn positieve saldo was op 28 mei € 3000,-. Hier een paar boekingen die zijn geweest:
27-5 contributie voetbal € 12,- af
26-5 salaris folderwijk € 18,- bij
25-5 Mc Donalds € 7,50 af

Wat was mijn saldo op 24-mei ?

A
3001,50 debet
B
3001,50 credit
C
2998,50 debet
D
2998,50 credit

Slide 5 - Quiz

160 kinderen zitten op korfbal dit is 20%, hoeveel kinderen zitten op voetbal (3%)?

Slide 6 - Open question

Ik heb op mijn bankrekening € 60. Ik ga naar de bank en pin € 30. Wat gebeurt er met mijn geldhoeveelheid?
A
Giraal stijgt, chartaal stijgt
B
Giraal stijgt, chartaal daalt
C
Giraal daalt, chartaal stijgt
D
Giraal daalt, chartaal daalt

Slide 7 - Quiz

Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 2?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument

Slide 8 - Quiz

Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 4?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument

Slide 9 - Quiz

Peter spaart voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.

Wat zijn de 2 spaarmotieven van Peter?

A
Sparen voor een doel & sparen uit voorzorg
B
Sparen uit voorzorg & sparen voor de rente
C
Sparen voor de hobby & sparen voor een doel
D
Sparen voor een doel & sparen voor de rente

Slide 10 - Quiz

Johan zet vijf jaar lang €2.000,- op een spaarrekening waar hij 4% rente op ontvangt, de bank stort de rente op zijn betaalrekening. Hoeveel rente ontvangt Johan in die vijf jaar?

Slide 11 - Open question

Marieke zet €3.000,- op een spaarrekening met 3,3% samengestelde rente, bereken hoeveel geld er na 3 jaar op deze spaarrekening staat.

Slide 12 - Open question

Wat is beleggen in obligaties?

Slide 13 - Open question

Wat is dividend?
A
Rente op een obligatie.
B
Een deel van de winst voor de aandeelhouder.
C
De hoogte van de koers op de aandelen beurs
D
Een vast bedrag aan kosten.

Slide 14 - Quiz

Jan heeft op 1 jan 2010 voor €3000,- aandelen Shell gekocht, dit aandeel koste €15,-
Elk jaar krijg hij €1,50 dividend,
Hij verkoopt het op 1 jan 2015 voor 14,50
Wat is het rendement geweest in euro's

Slide 15 - Open question

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 16 - Quiz

Joshua kan een tv kopen voor €2.399,-, hij ruilt zijn oude tv in voor €500,- en zijn vader betaald ook 500,- mee. Voor het overige bedrag kan hij kiezen tussen alles ineens betalen of 2 jaar lang €65,- per maand betalen. Bereken de kredietkosten als Joshua voor de laatste optie kiest.

Slide 17 - Open question

Joshua kan een tv kopen voor €2.399,-, hij ruilt zijn oude tv in voor €500,- en zijn vader betaald ook 500,- mee. Voor het overige bedrag kan hij kiezen tussen alles ineens betalen of 2 jaar lang €65,- per maand betalen. Bereken de kredietkosten als Joshua voor de laatste optie kiest.

Hij betaald dus 161,- kredietkosten, hoeveel is dat in % van het geleende bedrag?

Slide 18 - Open question

Henk en Anita (2 zoons) hebben een gezamenlijk inkomen van 3500,- per maand. ze willen graag weten welk bedrag ze moeten aanhouden voor hun levensonderhoud. Hiervoor gebruiken ze de gegevens van het Nibud.
Nibud ; alleenstaande 20% van het inkomen met een minimum van €600,- samenwonend zonder kinderen 30% met een minimum van €900,-. Samenwonend met 1 kind 40% met een minimum van €1375,- (elk extra kind +€50).
Welk bedrag moeten ze aanhouden voor hun levensonderhoud?

Slide 19 - Open question

Wat is het verschil tussen een hypothecaire lening en een gewone lening?

Slide 20 - Open question

Henk en Anita hebben een gezamenlijk inkomen van €3500,- per maand. Per week besteden €162,- aan boodschappen. Hoeveel % van hun maandinkomen besteden ze aan boodschappen?
A
20,1%
B
18,5%
C
4,6%
D
6,4%

Slide 21 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 22 - Drag question

Petra heeft een scooter gekocht voor €900,-, over 2 jaar wil ze een nieuwe kopen die 30% duurder is. Hoeveel moet ze per maand sparen (haar oude scooter is dan €200,- inruil)?

Slide 23 - Open question

Jochem heeft €6.000 aan spaargeld op zijn spaarrekening, aan het eind van het jaar ontvangt hij €150,- rente. Wat is het rente percentage?

Slide 24 - Open question

Geld lenen kost geld!!
Welk deel maakt het dat geld lenen geld kost?
A
Aflossing
B
Aflossing en rente
C
Rente

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de voor- en nadelen van lenen of leasen?

Slide 26 - Open question