1HV - de passé composé

Onderwerp
Grandes Lignes 1HV: Chapitre 5  
Grammaire D:
le passé composé
(de voltooid tegenwoordige tijd = v.t.t.)
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Onderwerp
Grandes Lignes 1HV: Chapitre 5  
Grammaire D:
le passé composé
(de voltooid tegenwoordige tijd = v.t.t.)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Aan het eind van deze LessonUp weet je 
hoe je de passé composé maakt. 

Slide 2 - Slide

Wat weet je over de voltooide tijd?
Vul in wat er in je opkomt.

Slide 3 - Open question

Voltooid tegenwoordige tijd

Passé Composé




ik heb gedanst = j'ai dansé

Slide 4 - Slide

De passé composé bestaat uit:

1. een vorm van AVOIR (hebben)
   2. een voltooid deelwoord

Slide 5 - Slide

Geef de juiste vorm van AVOIR:
nous …
A
sommes
B
avons
C
ai
D
ont

Slide 6 - Quiz

Vul weer de juiste vorm van AVOIR in:
Vanessa ...
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 7 - Quiz

Je hebt dus het rijtje van AVOIR weer nodig! Noteer het rijtje van AVOIR.

Slide 8 - Open question

het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord van 
een regelmatig werkwoord op -ER, eindigt altijd op -É.

 j'ai parlé (parler = praten) = ik heb gepraat 
 on a chanté (chanter = zingen) = we hebben gezongen                                 

Slide 9 - Slide

N'oublie pas!

Een passé composé bestaat ALTIJD uit een hulpwerkwoord EN een voltooid deelwoord!

Pas op! Houd altijd het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord bij elkaar! (net als in het Engels). Bijvoorbeeld: 

Ik heb een hamburger gegeten = J'ai mangé un hamburger.

Slide 10 - Slide

Samenvatting:
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
Het hulpwerkwoord is een vorm van AVOIR,
DAARNA komt er een voltooid deelwoord!
nous avons joué
wij hebben gespeeld

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide


Le chien a mangé une glace.
A
De hond eet een ijsje.
B
De hond at een ijsje.
C
De hond heeft een ijsje gegeten.
D
De hond gaat een ijsje eten.

Slide 13 - Quiz

hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

De hond heeft gedanst
A
Le chien a danse
B
Le chien ont dansé
C
Le chien dansé
D
Le chien a dansé

Slide 16 - Quiz

Vertaal:
vous avez dansé

Slide 17 - Open question

Ik heb in Groningen gewoond.
A
J'ai habite à Groningue.
B
J'ai habité à Groningue.
C
Je suis habité à Groningue.
D
Je suis habite à Groningue.

Slide 18 - Quiz

Leg uit in je eigen woorden:
hoe maak je de passé composé?

Slide 19 - Open question