2009:4

Per text/vraag 
  1. wat weet ik al van het onderwerp? ( niks? Youtube!)
  2. wat voor soort tekst is het? ( en wat heb ik aan die info?)
  3. wat voor soort vraag is het?
  4. Hoe pak ik die aan? ( stappenplan)
  5. Hoe komt mijn antwoord eruit te zien? 

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Per text/vraag 
  1. wat weet ik al van het onderwerp? ( niks? Youtube!)
  2. wat voor soort tekst is het? ( en wat heb ik aan die info?)
  3. wat voor soort vraag is het?
  4. Hoe pak ik die aan? ( stappenplan)
  5. Hoe komt mijn antwoord eruit te zien? 

Slide 1 - Slide

Today
Exam 2009: text 4
focus on: kind of question+ how to 
( Yes, I will lecture for a while) 

Slide 2 - Slide

timer
1:00
Which words do you know related to education?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Gaten 

Hangt af van plek in de alinea
State: gat wordt in volgende zin uitgelegd 
Explain : gat is uitleg van vorige zin
Illustrate gat is voorbeeld van vorige zin 
Gaten 

  • Let op signaalwoorden!
  • Kunnen een opsomming, voortgang van vorige zin betekenen: according to, firstly, also
  • een voorbeeld van het voorafgaande : for example, e.g., to illustirate 
  • een tegenstelling maken : yet, but, in contract, nevertheless
  • een conclusie aankondingen :so, thus, in conclusion 

Slide 5 - Slide

Aan het begin van een alinea vind je vaak een
A
Conclusie
B
Voorbeeld
C
Statement

Slide 6 - Quiz

Na Yet komt er een
A
uitleg van de vorige zin
B
voorbeeld van de vorige zin
C
contrast met de vorige zin

Slide 7 - Quiz

Na So komt er een
A
een conclusie die past bij het vorige
B
een conclusie die past bij het volgende
C
een conclusie die niet past bij het vorige
D
nieuw statement

Slide 8 - Quiz

Waar in de alinea's zitten de gaten?
 Wat boeit dat? 

Slide 9 - Slide

Answers 

Signaalwoorden: deel ze in op contrast, voorbeeld, opsooming enz.
Kijk dan naar het gedeelte voor en na het gat. 
Answers 
Zorgt dat je weet wat de antwoorden betekenen. 

Slide 10 - Slide

14
A. In contrast        +-
B. In fact                 uitbreindg van vorige 
C Nevertheless     +-

Slide 11 - Slide

Hoog scoren op examen?
- Ken je functiewoorden (betekenis).
- Weet wat voor doel/functie ze hebben. 
- Kijk naar het verband tussen twee alinea's, hoe linken ze aan
   elkaar, wat doet de ene anders dan de andere?
- Kleur/highlight/onderstreep ze altijd! 
- Ga bij vragen over verbanden/gap-fill altijd eerst opzoek naar 
   dit soort woorden!

Slide 12 - Slide

Uitbreiding / Opsomming
- actually, also, and, as well as, besides, both ... and ..., even, 
   first/second/third, furthermore, in addition,  indeed, in fact, 
   moreover, neither ... nor ..., not only ... but also ..., 
   one ... another ..., or, too, what's more 


Slide 13 - Slide

Reden / Oorzaak
- after all, as, as a result of, because, for, since 

Slide 14 - Slide

Tegenstelling
- actually, admittedly, although, besides, but, by contrast, 
   certainly, conversely, despite, either ... or ..., even so, however, 
   in fact, in spite of, instead, nevertheless, now, of course, 
   on the one hand ... on the other ... paradoxically, rather, still, 
   sure, then again, to be fair, true, whereas, while, yet

Slide 15 - Slide

Voorbeelden
- for example, for instance, like, such as

Slide 16 - Slide

Voorwaarde
- if, provided (that), unless

Slide 17 - Slide

Tijd / Volgorde
- before, earlier, eventually, initially, in the past, later, now, 
   once, present, today, until, meanwhile

+ jaartallen / seizoenen / dagen / (rang)telwoorden

Slide 18 - Slide

Vergelijking
- as if, equally, likewise, similarly

Slide 19 - Slide

Gevolg / Conclusie
- after all, as a result, consequently, hence, in short, so, 
   that's why, therefore, thus

Slide 20 - Slide

Signaal vs. Functiewoorden
Functiewoorden = geven een verband, relatie of overgang aan 
tussen zinnen of alinea's (however, furthermore, moreover, enz)

Signaalwoorden = werkwoorden met een specifiek doel 
(bijvoorbeeld: "to emphasise" / "to stress" om te benadrukken, 
 "to describe" / "to discuss" om te beschrijven, enz.)

Slide 21 - Slide

Duidelijk maken
- To make clear (duidelijk maken)
- To prove (bewijzen) 
- To point out (wijzen op)
- To demonstrate (aantonen)
- To clarify (verduidelijken)

Slide 22 - Slide

Illustreren & Benadrukken
Illustreren:                                              Benadrukken:
- To show (aantonen)                         - To stress (benadrukken)
- To illustrate (illustreren)                - To emphasise (benadrukken)
- To give examples                              - To highlight (uitlichten)
   (voorbeelden geven) 

Slide 23 - Slide

Tegenspreken:
- To question (in twijfel trekken)
- To contradict (tegenspreken)
- To criticise (bekritiseren)
- To undermine (ondermijnen)
- To refute (weerleggen)
- To challenge (tegenin gaan)
- To counter (tegen gaan)

Slide 24 - Slide

Ondersteunen
- To praise (prijzen)
- To support (ondersteunen / steunen)
- To corroberate (instemmen met)
- To advocate (pleiten voor)
- To confirm (bevestigen)

Slide 25 - Slide

Analyseren & Uitwerken
Analyseren:                                                 Uitwerken:
- To analyse (analyseren)                      - To add (toevoegen)
- To describe (beschrijven)                  - To elaborate (uitbreiden)
- To outline (omschrijven)                    - To list (opsommen)
- To discuss (bespreken)

Slide 26 - Slide

Andere Signaalwoorden
- To explain (uitleggen)                    - To deny (ontkennen)
- To modify (aanpassen)                 - To mock (bespotten)
- To introduce (inleiden)                  - To encourage (aanmoedigen)
- To present (aandragen)                - To provide (geven)
- To summarise (samenvatten)    - To claim (stellen)
- To conclude (concluderen)         - To cause (veroorzaken)
- To convince (overtuigen)              - To influence (beïnvloeden)

Slide 27 - Slide

Now you
Read the text, and hand in your answers in google classroom 

If you want, you can read with me 

Slide 28 - Slide