This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefening marktvormen
Slide 1 - Slide
Vraag 1:
Concrete markt
Abstracte markt
Slide 2 - Drag question
2. Sleep de goederen naar de juiste plek
Heterogene goederen
Homogene goederen
Elektriciteit
Frisdrank
Graan
Suiker
Auto
Geld
Melk
Slide 3 - Drag question
3. De afzet van een bedrijf wordt in euro’s uitgedrukt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
4. Het begrip marktaandeel betekent:
A
Zijn afzet als percentage van het totale afzet.
B
Zijn omzet als percentage van het totale omzet.
C
Hoe hoger marktaandeel hoe MEER invloed op de prijs.
D
Hoe hoger marktaandeel hoe MINDER invloed op de prijs.
Slide 5 - Quiz
5. Gegeven zijn de volgende vraag en aanbodfunctie. Sleep op basis van deze vraag en aanbodfuncties de evenwichtsprijs (P) en evenwichtshoeveelheid (Q). Let op: je hoeft slechts 2 antwoorden te geven.
Qv = -99P+6000 Qa = 71p-800
P
Q
28
30,59
1960
20
16
3960
2040
50
40
Slide 6 - Drag question
6: Dit is GEEN kenmerk van een volkomen concurrentie:
A
Homogeen product
B
Lastige toetreding
C
Veel aanbieders
D
Transparante markt
Slide 7 - Quiz
7. Door middel van octrooien en patenten proberen bedrijven ervoor te zorgen dat ze alleenrecht houden
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 8 - Quiz
8. Deze marktvorm komt vooral voor bij de verkoop van homogene producten die gemakkelijk te verkopen zijn
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 9 - Quiz
9. Deze marktvorm kenmerkt zich door de hoge toetredingsdrempel, en door een beperkt aantal aanbieders
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 10 - Quiz
10. Binnen deze marktvorm is er een grote kans op kartelvorming
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 11 - Quiz
11. Welke marktvorm?
A
Volledige mededinging
B
Monopolie
C
Oligopolie
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 12 - Quiz
12. De prijs is bij maximale winst:
A
30
B
25
C
weet ik niet
D
50
Slide 13 - Quiz
13. De kosten per product zijn:
A
30
B
25
C
weet ik niet
D
50
Slide 14 - Quiz
14. De maximale winst is:
A
€ 125
B
€ 500
C
€ 625
D
€ 1250
Slide 15 - Quiz
15: Welke prijs komt hier tot stand?
A
€ 70
B
€ 80
C
€ 90
D
€ 100
Slide 16 - Quiz
16. Van welke marktvorm spreken we hier?
A
Volledige mededinging
B
Monopolistische
concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 17 - Quiz
17: De prijs is hier €80. Wat nog meer?
A
De marginale opbrengst (MO)
B
De gemiddeld totale kosten (GTK)
C
Gemiddeld variabele kosten (GVK)
D
De gemiddelde opbrengst (GO)
Slide 18 - Quiz
18: Wanneer de producent streeft naar maximale winst. Maakt hij bij een prijs van €80,- winst?
A
Nee
B
Ja wat zijn GTK zijn hier €50,-
C
Ja want zijn GTK zijn hier €70,-
D
Ja want zijn GTK zijn hier €55,-
Slide 19 - Quiz
19: Doordat er winst is treden er meer aanbieders toe. De aanbodlijn verschuift naar:
A
Evenredig naar links.
De prijs stijgt.
B
Evenredig naar rechts.
De prijs stijgt.
C
Evenredig naar links.
De prijs daalt.
D
Evenredig naar rechts.
De prijs daalt.
Slide 20 - Quiz
20: Bij de markt van volkomen- concurrentie waar zou de prijs op lange termijn eindigen?
A
Het middelste punt van zijn GVK=€45,-
B
De helft van zijn marginale kosten= €40,-
C
Het laagste punt van zijn GTK= €50,-
Slide 21 - Quiz
21. Wat past bij de marktvorm van monopolistische concurrentie:
A
Homogeen product
B
Heterogeen product
C
Vaste prijs
D
Invloed op de prijs
Slide 22 - Quiz
22: Een monopolist kan door prijsdiscriminatie meer winst maken. Wat is hiervoor nodig?
A
Homogeen product
B
Geen onderlinge doorverkoop
C
Marktsegmenten
D
Verschillende doelgroepen
Slide 23 - Quiz
23: Wat is de meest efficiënte marktvorm?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolie
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 24 - Quiz
Waarom is volkomen concurrentie de meest efficiënte marktvorm?